Dutch

Detailed Translations for duw from Dutch to French

duw:

duw [de ~ (m)] noun

  1. de duw (duwtje; stoot; zet; por; stootje)
    la poussée; le coup; le coup de pouce; le butoir; l'impulsion; le petit coup; le choc; l'heurt; le cahot

Translation Matrix for duw:

NounRelated TranslationsOther Translations
butoir duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet bumper; stootblok; stootkussen; stootrand
cahot duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet beven; botsing; opeen knallen
choc duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet beven; botsing; dreun; hort; klap; knal; kwak; opeen knallen; schok; schokkende beweging; shock; smak; stoot
coup duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet beurse plek; bluts; botsing; coup; deuk; dreun; dronk; gekke streek; harde slag; hengst; instulping; jens; klap; klokslag; klop; knal; kwak; lel; mep; messteek; muilpeer; opdonder; opduvel; opeen knallen; oplawaai; peut; putsch; rare streek; schaakstukverplaatsing; schaakzet; scheutje; schop; slag; slok; smak; staatsgreep; steek; stoot; teug; tik; toegebrachte klap; trap; tussendoortje; uithaal; vluggertje; voetbeweging; vuistslag; zet
coup de pouce duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
heurt duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet aanrijding; beven; botsing; collisie; conflict; doolhof; frictie; gevecht; hengst; hort; kamp; klap; labyrint; lel; mep; muilpeer; onenigheid; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; ruzie; schok; schokkende beweging; stoot; strijd; twist; warboel; warnet; worsteling; wrijving
impulsion duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet aandrang; aandrift; aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; drang; drift; gevoel; impuls; initiatief; instinct; intuïtie; luim; neiging; opwekking; opwelling; prikkel; stimulans; stimulering
petit coup duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet hengst; klap; klapje; kleine tik; klop; klopje; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot; tik; tikje; toegebrachte klap
poussée duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet aandrang; aandrift; aandrijfkracht; aandrijving; ambitie; daadkracht; drang; drijfkracht; drukte; dynamiek; eerzucht; energie; esprit; fut; gedrang; geduw; impuls; kracht; momentum; motor; prikkel; puf; stimulans; stuwkracht; toeloop; toevloed; voortstuwing; werklust
OtherRelated TranslationsOther Translations
choc botsing

Related Words for "duw":


Wiktionary Translations for duw:

duw
noun
  1. een zet, een stoot

duw form of duwen:

duwen verb (duw, duwt, duwde, duwden, geduwd)

  1. duwen (dringen)
    pousser; bousculer
    • pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • bousculer verb (bouscule, bouscules, bousculons, bousculez, )
  2. duwen (voortduwen)
    pousser; pousser en avant
    • pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
  3. duwen (vooruitduwen; voortduwen)
    pousser; pousser devant soi; pousser en avant
    • pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
  4. duwen (vooruitschuiven; opschuiven; voorschuiven)
    avancer; pousser en avant
    • avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, )

Conjugations for duwen:

o.t.t.
  1. duw
  2. duwt
  3. duwt
  4. duwen
  5. duwen
  6. duwen
o.v.t.
  1. duwde
  2. duwde
  3. duwde
  4. duwden
  5. duwden
  6. duwden
v.t.t.
  1. heb geduwd
  2. hebt geduwd
  3. heeft geduwd
  4. hebben geduwd
  5. hebben geduwd
  6. hebben geduwd
v.v.t.
  1. had geduwd
  2. had geduwd
  3. had geduwd
  4. hadden geduwd
  5. hadden geduwd
  6. hadden geduwd
o.t.t.t.
  1. zal duwen
  2. zult duwen
  3. zal duwen
  4. zullen duwen
  5. zullen duwen
  6. zullen duwen
o.v.t.t.
  1. zou duwen
  2. zou duwen
  3. zou duwen
  4. zouden duwen
  5. zouden duwen
  6. zouden duwen
en verder
  1. ben geduwd
  2. bent geduwd
  3. is geduwd
  4. zijn geduwd
  5. zijn geduwd
  6. zijn geduwd
diversen
  1. duw!
  2. duwt!
  3. geduwd
  4. duwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

duwen [het ~] noun

  1. het duwen (stompen; stoten)

Translation Matrix for duwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
avancer oprukken
fait de bourrer de coups duwen; stompen; stoten
VerbRelated TranslationsOther Translations
avancer duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
bousculer dringen; duwen afduwen; omduwen; omstoten; omverlopen; omverslaan; omverstoten; omwoelen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven
pousser dringen; duwen; voortduwen; vooruitduwen aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortjagen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
pousser devant soi duwen; voortduwen; vooruitduwen
pousser en avant duwen; opschuiven; voorschuiven; voortduwen; vooruitduwen; vooruitschuiven aanduwen; aanzetten; aanzwiepen; opdrijven; opstuwen; opzwepen; schuiven; sterk prikkelen; stuwen; voortdrijven; voortjagen; voortschuiven; voortstuwen; vooruitduwen; wegjagen

Related Words for "duwen":


Wiktionary Translations for duwen:

duwen
verb
  1. door druk uit te oefenen doen voortbewegen
duwen
verb
  1. Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.

Cross Translation:
FromToVia
duwen pousser schieben — einen Gegenstand durch mechanischen Druck bewegen
duwen pousser; tâter prod — poke
duwen pousser push — transitive: apply a force to (an object) so that it moves away