Dutch

Detailed Translations for klaarzetten from Dutch to French

klaarzetten:

klaarzetten verb (zet klaar, zette klaar, zetten klaar, klaargezet)

  1. klaarzetten (klaarleggen)
    disposer; mettre à la disposition de; préparer
    • disposer verb (dispose, disposes, disposons, disposez, )
    • préparer verb (prépare, prépares, préparons, préparez, )
  2. klaarzetten (alvast neerzetten)
    préparer; mettre à la disposition
    • préparer verb (prépare, prépares, préparons, préparez, )

Conjugations for klaarzetten:

o.t.t.
  1. zet klaar
  2. zet klaar
  3. zet klaar
  4. zetten klaar
  5. zetten klaar
  6. zetten klaar
o.v.t.
  1. zette klaar
  2. zette klaar
  3. zette klaar
  4. zetten klaar
  5. zetten klaar
  6. zetten klaar
v.t.t.
  1. heb klaargezet
  2. hebt klaargezet
  3. heeft klaargezet
  4. hebben klaargezet
  5. hebben klaargezet
  6. hebben klaargezet
v.v.t.
  1. had klaargezet
  2. had klaargezet
  3. had klaargezet
  4. hadden klaargezet
  5. hadden klaargezet
  6. hadden klaargezet
o.t.t.t.
  1. zal klaarzetten
  2. zult klaarzetten
  3. zal klaarzetten
  4. zullen klaarzetten
  5. zullen klaarzetten
  6. zullen klaarzetten
o.v.t.t.
  1. zou klaarzetten
  2. zou klaarzetten
  3. zou klaarzetten
  4. zouden klaarzetten
  5. zouden klaarzetten
  6. zouden klaarzetten
en verder
  1. ben klaargezet
  2. bent klaargezet
  3. is klaargezet
  4. zijn klaargezet
  5. zijn klaargezet
  6. zijn klaargezet
diversen
  1. zet klaar!
  2. zet klaar!
  3. klaargezet
  4. klaarzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klaarzetten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
disposer klaarleggen; klaarzetten
mettre à la disposition alvast neerzetten; klaarzetten ter beschikking stellen; verschaffen; verstrekken
mettre à la disposition de klaarleggen; klaarzetten
préparer alvast neerzetten; klaarleggen; klaarzetten bedenken; beramen; bereiden; brouwen; gereed maken; gereedmaken; iets toebereiden; klaar leggen; klaarmaken; plan beramen; prepareren; toebereiden; uitspreiden; verzinnen; voorbereiden; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen; voorbewerken; voorwerken; zinnen