Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. stukgaan:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stukgaan from Dutch to French

stukgaan:

stukgaan verb (ga stuk, gaat stuk, ging stuk, gingen stuk, stukgegaan)

  1. stukgaan (kapotgaan; onklaar raken)
    se casser; se briser; rompre; tomber en morceaux; tomber en pièces

Conjugations for stukgaan:

o.t.t.
  1. ga stuk
  2. gaat stuk
  3. gaat stuk
  4. gaan stuk
  5. gaan stuk
  6. gaan stuk
o.v.t.
  1. ging stuk
  2. ging stuk
  3. ging stuk
  4. gingen stuk
  5. gingen stuk
  6. gingen stuk
v.t.t.
  1. ben stukgegaan
  2. bent stukgegaan
  3. is stukgegaan
  4. zijn stukgegaan
  5. zijn stukgegaan
  6. zijn stukgegaan
v.v.t.
  1. was stukgegaan
  2. was stukgegaan
  3. was stukgegaan
  4. waren stukgegaan
  5. waren stukgegaan
  6. waren stukgegaan
o.t.t.t.
  1. zal stukgaan
  2. zult stukgaan
  3. zal stukgaan
  4. zullen stukgaan
  5. zullen stukgaan
  6. zullen stukgaan
o.v.t.t.
  1. zou stukgaan
  2. zou stukgaan
  3. zou stukgaan
  4. zouden stukgaan
  5. zouden stukgaan
  6. zouden stukgaan
diversen
  1. ga stuk!
  2. gat stuk!
  3. stukgegaan
  4. stukgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stukgaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
rompre kapotgaan; onklaar raken; stukgaan aan stukken breken; aan stukken slaan; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beëindigen; breken; doorbreken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapot barsten; kapotbreken; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
se briser kapotgaan; onklaar raken; stukgaan aan stukken breken; aan stukken vallen; breken; kapot gaan; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukvallen
se casser kapotgaan; onklaar raken; stukgaan aan stukken breken; afknappen; breken; er vanaf breken; inrukken; kapot gaan; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken
tomber en morceaux kapotgaan; onklaar raken; stukgaan aan stukken vallen; desintegreren; in elkaar storten; stukvallen; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
tomber en pièces kapotgaan; onklaar raken; stukgaan aan stukken vallen; stukvallen

Wiktionary Translations for stukgaan:


Cross Translation:
FromToVia
stukgaan se casser break — intransitive: to stop functioning properly or altogether
stukgaan tomber en panne break down — to fail