Dutch

Detailed Synonyms for aanbidden in Dutch

aanbidden:

aanbidden verb (aanbid, aanbidt, aanbad, aanbaden, aanbeden)

  1. aanbidden
    aanbidden; adoreren; verafgoden
    • aanbidden verb (aanbid, aanbidt, aanbad, aanbaden, aanbeden)
    • adoreren verb
    • verafgoden verb (verafgod, verafgodt, verafgoodde, verafgoodden, verafgod)
  2. aanbidden
    aanbidden; bidden tot

Conjugations for aanbidden:

o.t.t.
  1. aanbid
  2. aanbidt
  3. aanbidt
  4. aanbidden
  5. aanbidden
  6. aanbidden
o.v.t.
  1. aanbad
  2. aanbad
  3. aanbad
  4. aanbaden
  5. aanbaden
  6. aanbaden
v.t.t.
  1. heb aanbeden
  2. hebt aanbeden
  3. heeft aanbeden
  4. hebben aanbeden
  5. hebben aanbeden
  6. hebben aanbeden
v.v.t.
  1. had aanbeden
  2. had aanbeden
  3. had aanbeden
  4. hadden aanbeden
  5. hadden aanbeden
  6. hadden aanbeden
o.t.t.t.
  1. zal aanbidden
  2. zult aanbidden
  3. zal aanbidden
  4. zullen aanbidden
  5. zullen aanbidden
  6. zullen aanbidden
o.v.t.t.
  1. zou aanbidden
  2. zou aanbidden
  3. zou aanbidden
  4. zouden aanbidden
  5. zouden aanbidden
  6. zouden aanbidden
diversen
  1. aanbid!
  2. aanbidt!
  3. aanbeden
  4. aanbedende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanbidden [znw.] noun

  1. aanbidden
    eerbiedigen; aanbidden; de verheerlijking; de eerbied; verheffen; de verering