Dutch

Detailed Synonyms for dicteren in Dutch

dicteren:

dicteren verb (dicteer, dicteert, dicteerde, dicteerden, gedicteerd)

  1. dicteren
    ingeven; dicteren
    • ingeven verb (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • dicteren verb (dicteer, dicteert, dicteerde, dicteerden, gedicteerd)
  2. dicteren
    dicteren; een brief dicteren
  3. dicteren
    voorschrijven; bevelen; gelasten; gebieden; dicteren
    • voorschrijven verb (schrijf voor, schrijft voor, schreef voor, schreven voor, voorgeschreven)
    • bevelen verb (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • gelasten verb (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • gebieden verb (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
    • dicteren verb (dicteer, dicteert, dicteerde, dicteerden, gedicteerd)

Conjugations for dicteren:

o.t.t.
  1. dicteer
  2. dicteert
  3. dicteert
  4. dicteren
  5. dicteren
  6. dicteren
o.v.t.
  1. dicteerde
  2. dicteerde
  3. dicteerde
  4. dicteerden
  5. dicteerden
  6. dicteerden
v.t.t.
  1. heb gedicteerd
  2. hebt gedicteerd
  3. heeft gedicteerd
  4. hebben gedicteerd
  5. hebben gedicteerd
  6. hebben gedicteerd
v.v.t.
  1. had gedicteerd
  2. had gedicteerd
  3. had gedicteerd
  4. hadden gedicteerd
  5. hadden gedicteerd
  6. hadden gedicteerd
o.t.t.t.
  1. zal dicteren
  2. zult dicteren
  3. zal dicteren
  4. zullen dicteren
  5. zullen dicteren
  6. zullen dicteren
o.v.t.t.
  1. zou dicteren
  2. zou dicteren
  3. zou dicteren
  4. zouden dicteren
  5. zouden dicteren
  6. zouden dicteren
diversen
  1. dicteer!
  2. dicteert!
  3. gedicteerd
  4. dicterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for dicteren