Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. excerperen:


Dutch

Detailed Synonyms for excerperen in Dutch

excerperen:

excerperen verb (excerpeer, excerpeert, excerpeerde, excerpeerden, geëxcerpeerd)

  1. excerperen
    excerperen; samenvatten; een uittreksel maken

Conjugations for excerperen:

o.t.t.
  1. excerpeer
  2. excerpeert
  3. excerpeert
  4. excerperen
  5. excerperen
  6. excerperen
o.v.t.
  1. excerpeerde
  2. excerpeerde
  3. excerpeerde
  4. excerpeerden
  5. excerpeerden
  6. excerpeerden
v.t.t.
  1. heb geëxcerpeerd
  2. hebt geëxcerpeerd
  3. heeft geëxcerpeerd
  4. hebben geëxcerpeerd
  5. hebben geëxcerpeerd
  6. hebben geëxcerpeerd
v.v.t.
  1. had geëxcerpeerd
  2. had geëxcerpeerd
  3. had geëxcerpeerd
  4. hadden geëxcerpeerd
  5. hadden geëxcerpeerd
  6. hadden geëxcerpeerd
o.t.t.t.
  1. zal excerperen
  2. zult excerperen
  3. zal excerperen
  4. zullen excerperen
  5. zullen excerperen
  6. zullen excerperen
o.v.t.t.
  1. zou excerperen
  2. zou excerperen
  3. zou excerperen
  4. zouden excerperen
  5. zouden excerperen
  6. zouden excerperen
en verder
  1. ben geëxcerpeerd
  2. bent geëxcerpeerd
  3. is geëxcerpeerd
  4. zijn geëxcerpeerd
  5. zijn geëxcerpeerd
  6. zijn geëxcerpeerd
diversen
  1. excerpeer!
  2. excerpeert!
  3. geëxcerpeerd
  4. excerperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze