Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. klem:
  2. klemmen:


Dutch

Detailed Synonyms for klem in Dutch

klem:

klem adj

  1. klem

klem [de ~] noun

  1. de klem
    de klem; de klemhaak
  2. de klem
    de pin; de pen; de klem
    • pin [de ~] noun
    • pen [de ~] noun
    • klem [de ~] noun
  3. de klem
    de tang; de klem

Related Words for "klem":


klem form of klemmen:

klemmen verb (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)

  1. klemmen
    omklemmen; klemmen; knellen
    • omklemmen verb (omklem, omklemt, omklemde, omklemden, omklemd)
    • klemmen verb (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)
    • knellen verb (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)

Conjugations for klemmen:

o.t.t.
  1. klem
  2. klemt
  3. klemt
  4. klemmen
  5. klemmen
  6. klemmen
o.v.t.
  1. klemde
  2. klemde
  3. klemde
  4. klemden
  5. klemden
  6. klemden
v.t.t.
  1. heb geklemd
  2. hebt geklemd
  3. heeft geklemd
  4. hebben geklemd
  5. hebben geklemd
  6. hebben geklemd
v.v.t.
  1. had geklemd
  2. had geklemd
  3. had geklemd
  4. hadden geklemd
  5. hadden geklemd
  6. hadden geklemd
o.t.t.t.
  1. zal klemmen
  2. zult klemmen
  3. zal klemmen
  4. zullen klemmen
  5. zullen klemmen
  6. zullen klemmen
o.v.t.t.
  1. zou klemmen
  2. zou klemmen
  3. zou klemmen
  4. zouden klemmen
  5. zouden klemmen
  6. zouden klemmen
en verder
  1. is geklemd
diversen
  1. klem!
  2. klemt!
  3. geklemd
  4. klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "klemmen":


Related Synonyms for klem