Dutch

Detailed Synonyms for nuttig in Dutch

nuttig:

nuttig adj

  1. nuttig
  2. nuttig
  3. nuttig
  4. nuttig
  5. nuttig
    – wat voordeel met zich meebrengt, bruikbaar 1
    nuttig
    – wat voordeel met zich meebrengt, bruikbaar 1
    • nuttig adj
      • dit is een nuttig apparaat1

Related Words for "nuttig":

  • nuttigheid, nuttiger, nuttigere, nuttigst, nuttigste, nuttige

Related Definitions for "nuttig":

  1. wat voordeel met zich meebrengt, bruikbaar1
    • dit is een nuttig apparaat1

nuttigen:

nuttigen verb (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)

  1. nuttigen
    consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken
    • consumeren verb (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)
    • vreten verb (vreet, vrat, vraten, gevreten)
    • tot zich nemen verb (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
    • bunkeren verb (bunker, bunkert, bunkerde, bunkerden, gebunker)
    • nuttigen verb (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)
    • naar binnen werken verb (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
    • verorberen verb (verorber, verorbert, verorberde, verorberden, verorberd)
    • bikken verb (bik, bikt, bikte, bikten, gebikt)
    • schransen verb (schrans, schranst, schranste, schransten, geschranst)
    • tegoed doen verb (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan)
    • eten verb (eet, at, aten, gegeten)
    • opeten verb (eet op, at op, aten op, opgegeten)
    • schrokken verb (schrok, schrokt, schrokte, schrokten, geschrokt)
  2. nuttigen
    eten
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    • eten verb (eet, at, aten, gegeten)
      • hij eet een appel1
    consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen
    • consumeren verb (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)
    • gebruiken verb (gebruik, gebruikt, gebruikte, gebruikten, gebruikt)
    • nuttigen verb (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)
    • opeten verb (eet op, at op, aten op, opgegeten)
    • verorberen verb (verorber, verorbert, verorberde, verorberden, verorberd)
    • tot zich nemen verb (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
    • oppeuzelen verb (peuzel op, peuzelt op, peuzelde op, peuzelden op, opgepeuzeld)
  3. nuttigen
    verschalken; nuttigen
    • verschalken verb (verschalk, verschalkt, verschalkte, verschalkten, verschalkt)
    • nuttigen verb (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)

Conjugations for nuttigen:

o.t.t.
  1. nuttig
  2. nuttigt
  3. nuttigt
  4. nuttigen
  5. nuttigen
  6. nuttigen
o.v.t.
  1. nuttigde
  2. nuttigde
  3. nuttigde
  4. nuttigden
  5. nuttigden
  6. nuttigden
v.t.t.
  1. heb genuttigd
  2. hebt genuttigd
  3. heeft genuttigd
  4. hebben genuttigd
  5. hebben genuttigd
  6. hebben genuttigd
v.v.t.
  1. had genuttigd
  2. had genuttigd
  3. had genuttigd
  4. hadden genuttigd
  5. hadden genuttigd
  6. hadden genuttigd
o.t.t.t.
  1. zal nuttigen
  2. zult nuttigen
  3. zal nuttigen
  4. zullen nuttigen
  5. zullen nuttigen
  6. zullen nuttigen
o.v.t.t.
  1. zou nuttigen
  2. zou nuttigen
  3. zou nuttigen
  4. zouden nuttigen
  5. zouden nuttigen
  6. zouden nuttigen
en verder
  1. is genuuttigd
  2. zijn genuttigd
diversen
  1. nuttig!
  2. nuttigt!
  3. genuttigd
  4. nuttigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for nuttig