Dutch

Detailed Synonyms for slijpen in Dutch

slijpen:

slijpen verb (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)

  1. slijpen
    slijpen; wetten; aanzetten; scherpen
    • slijpen verb (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)
    • wetten verb (wet, wette, wetten, gewet)
    • aanzetten verb (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • scherpen verb (scherp, scherpt, scherpte, scherpten, gescherpt)
  2. slijpen
    slijpen; scherp maken
  3. slijpen
    slijpen; aanslijpen
    • slijpen verb (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)
    • aanslijpen verb (slijp aan, slijpt aan, sleep aan, slepen aan, aangeslepen)

Conjugations for slijpen:

o.t.t.
  1. slijp
  2. slijpt
  3. slijpt
  4. slijpen
  5. slijpen
  6. slijpen
o.v.t.
  1. slijpte
  2. slijpte
  3. slijpte
  4. slijpten
  5. slijpten
  6. slijpten
v.t.t.
  1. heb geslepen
  2. hebt geslepen
  3. heeft geslepen
  4. hebben geslepen
  5. hebben geslepen
  6. hebben geslepen
v.v.t.
  1. had geslepen
  2. had geslepen
  3. had geslepen
  4. hadden geslepen
  5. hadden geslepen
  6. hadden geslepen
o.t.t.t.
  1. zal slijpen
  2. zult slijpen
  3. zal slijpen
  4. zullen slijpen
  5. zullen slijpen
  6. zullen slijpen
o.v.t.t.
  1. zou slijpen
  2. zou slijpen
  3. zou slijpen
  4. zouden slijpen
  5. zouden slijpen
  6. zouden slijpen
en verder
  1. ben geslepen
  2. bent geslepen
  3. is geslepen
  4. zijn geslepen
  5. zijn geslepen
  6. zijn geslepen
diversen
  1. slijp!
  2. slijpt!
  3. geslepen
  4. slijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slijpen [znw.] noun

  1. slijpen
    slijpen; wegslijpen