Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. spitten:
  2. spit:


Dutch

Detailed Synonyms for spitten in Dutch

spitten:

spitten verb (spit, spitte, spitten, gespit)

  1. spitten
    omspitten; omploegen; omwerken; spitten; ploegen; omgraven
    • omspitten verb (spit om, spitte om, spitten om, omgespit)
    • omploegen verb (ploeg om, ploegt om, ploegde om, ploegden om, omgeploegd)
    • omwerken verb (werk om, werkt om, werkte om, werkten om, omgewerkt)
    • spitten verb (spit, spitte, spitten, gespit)
    • ploegen verb (ploeg, ploegt, ploegde, ploegden, geploegd)
    • omgraven verb

Conjugations for spitten:

o.t.t.
  1. spit
  2. spit
  3. spit
  4. spitten
  5. spitten
  6. spitten
o.v.t.
  1. spitte
  2. spitte
  3. spitte
  4. spitten
  5. spitten
  6. spitten
v.t.t.
  1. heb gespit
  2. hebt gespit
  3. heeft gespit
  4. hebben gespit
  5. hebben gespit
  6. hebben gespit
v.v.t.
  1. had gespit
  2. had gespit
  3. had gespit
  4. hadden gespit
  5. hadden gespit
  6. hadden gespit
o.t.t.t.
  1. zal spitten
  2. zult spitten
  3. zal spitten
  4. zullen spitten
  5. zullen spitten
  6. zullen spitten
o.v.t.t.
  1. zou spitten
  2. zou spitten
  3. zou spitten
  4. zouden spitten
  5. zouden spitten
  6. zouden spitten
en verder
  1. ben gespit
  2. bent gespit
  3. is gespit
  4. zijn gespit
  5. zijn gespit
  6. zijn gespit
diversen
  1. spit!
  2. spit!
  3. gespit
  4. spittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "spitten":


spitten form of spit:

spit [het ~] noun

  1. het spit
    het spit

Related Words for "spit":