Summary


Dutch

Detailed Translations for beperken from Dutch to Swedish

beperken:

beperken verb (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)

  1. beperken (beknotten)
    begränsa; inskränka; hålla fängslad
    • begränsa verb (begränsar, begränsade, begränsat)
    • inskränka verb (inskränker, inskränkte, inskränkt)
    • hålla fängslad verb (håller fängslad, höll fängslad, hållit fängslad)
  2. beperken (inkapselen; limiteren; inperken; indammen)
    begränsa; inskränka
    • begränsa verb (begränsar, begränsade, begränsat)
    • inskränka verb (inskränker, inskränkte, inskränkt)
  3. beperken (verminderen; reduceren; afnemen; )
    korta in; göra mindre
    • korta in verb (kortar in, kortade in, kortat in)
    • göra mindre verb (gör mindre, gjorde mindre, gjort mindre)

Conjugations for beperken:

o.t.t.
  1. beperk
  2. beperkt
  3. beperkt
  4. beperken
  5. beperken
  6. beperken
o.v.t.
  1. beperkte
  2. beperkte
  3. beperkte
  4. beperkten
  5. beperkten
  6. beperkten
v.t.t.
  1. heb beperkt
  2. hebt beperkt
  3. heeft beperkt
  4. hebben beperkt
  5. hebben beperkt
  6. hebben beperkt
v.v.t.
  1. had beperkt
  2. had beperkt
  3. had beperkt
  4. hadden beperkt
  5. hadden beperkt
  6. hadden beperkt
o.t.t.t.
  1. zal beperken
  2. zult beperken
  3. zal beperken
  4. zullen beperken
  5. zullen beperken
  6. zullen beperken
o.v.t.t.
  1. zou beperken
  2. zou beperken
  3. zou beperken
  4. zouden beperken
  5. zouden beperken
  6. zouden beperken
diversen
  1. beperk!
  2. beperkt!
  3. beperkt
  4. beperkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beperken [znw.] noun

  1. beperken (belemmeren)
    förhindra

Translation Matrix for beperken:

NounRelated TranslationsOther Translations
förhindra belemmeren; beperken preventie
VerbRelated TranslationsOther Translations
begränsa beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; dempen; inperken; matigen; omlijnen; temperen; van grenzen voorzien; zich matigen
förhindra afhouden; belemmeren; beletten; hinderen; onmogelijk maken; storen; verhinderen; voorkomen; voorkómen; weren
göra mindre afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen kleiner maken; minder maken; minimaliseren; verkleinen
hålla fängslad beknotten; beperken
inskränka beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren beknotten; dempen; inperken; matigen; temperen; zich matigen
korta in afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen inkorten; korten; minder maken; minimaliseren; verkrappen
- bepalen; reduceren

Synonyms for "beperken":


Antonyms for "beperken":


Related Definitions for "beperken":

  1. er niet iets anders bij halen1
    • wil je je tot de hoofdzaken beperken?1
  2. ergens een grens aan stellen, het omlaagbrengen1
    • ik wil het gebruik van plastic zoveel mogelijk beperken1

Wiktionary Translations for beperken:


Cross Translation:
FromToVia
beperken begränsa; inskränka confine — to restrict; to keep within bounds
beperken begränsa limit — restrict
beperken inskränka; begränsa restrict — to restrain within bounds
beperken begränsa; snäva in; insnäva eingrenzen — einer Sache eine Grenze geben bzw. innerhalb der Grenze beschränken
beperken inskränka; begränsa einschränkenSchranken setzen, Grenzen setzen, eingrenzen
beperken avgränsa; begränsa limiter — Servir de ligne de démarcation à un terrain, à un pays.