Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. opdissen:


Dutch

Detailed Translations for opdissen from Dutch to Swedish

opdissen:

opdissen verb (dis op, dist op, diste op, disten op, opgedist)

  1. opdissen (opdienen; bedienen; voorzetten; aan tafel bedienen)
    servera; utdela; utspisa
    • servera verb (serverar, serverade, serverat)
    • utdela verb (utdelar, utdelade, utdelat)
    • utspisa verb (utspisar, utspisade, utspisat)
  2. opdissen (zich bedienen aan tafel; opscheppen; zich bedienen)
    servera; lägga upp; sätta fram
    • servera verb (serverar, serverade, serverat)
    • lägga upp verb (lägger upp, lade upp, lagt upp)
    • sätta fram verb (sätter fram, satte fram, satt fram)

Conjugations for opdissen:

o.t.t.
  1. dis op
  2. dist op
  3. dist op
  4. dissen op
  5. dissen op
  6. dissen op
o.v.t.
  1. diste op
  2. diste op
  3. diste op
  4. disten op
  5. disten op
  6. disten op
v.t.t.
  1. heb opgedist
  2. hebt opgedist
  3. heeft opgedist
  4. hebben opgedist
  5. hebben opgedist
  6. hebben opgedist
v.v.t.
  1. had opgedist
  2. had opgedist
  3. had opgedist
  4. hadden opgedist
  5. hadden opgedist
  6. hadden opgedist
o.t.t.t.
  1. zal opdissen
  2. zult opdissen
  3. zal opdissen
  4. zullen opdissen
  5. zullen opdissen
  6. zullen opdissen
o.v.t.t.
  1. zou opdissen
  2. zou opdissen
  3. zou opdissen
  4. zouden opdissen
  5. zouden opdissen
  6. zouden opdissen
en verder
  1. is opgedist
  2. zijn opgedist
diversen
  1. dis op!
  2. dist op!
  3. opgedist
  4. opdissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opdissen [znw.] noun

  1. opdissen (fantaseren)

Translation Matrix for opdissen:

NounRelated TranslationsOther Translations
hitt på fantaseren; opdissen
lägga upp opdienen; serveren
servera opdienen; serveren
VerbRelated TranslationsOther Translations
lägga upp opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel bewaren; opzij leggen; wegzetten
servera aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; opscheppen; voorzetten; zich bedienen; zich bedienen aan tafel bedienen; dienen; eten opscheppen; knoppen bedienen; opscheppen; opvoeren; serveren; vergroten
sätta fram opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel klaar leggen; uitspreiden
utdela aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten
utspisa aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten