Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Fahrzeug:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Fahrzeug from German to Dutch

Fahrzeug:

Fahrzeug [das ~] noun

  1. Fahrzeug
    de boot; het schip
    – voertuig waarmee je vaart 1
    • boot [de ~] noun
      • we zijn met een boot over de rivier gevaren1
    • schip [het ~] noun
      • het schip legde aan in de haven1
    de vaartuig; de schuit; het scheepje; het stoomschip; het schuitje
  2. Fahrzeug
    het voertuig
  3. Fahrzeug (Auto; Personenwagen; Wagen)
    de auto; de wagen; het vehikel; de kar

Translation Matrix for Fahrzeug:

NounRelated TranslationsOther Translations
auto Auto; Fahrzeug; Personenwagen; Wagen
boot Fahrzeug Wasserfahrzeug
kar Auto; Fahrzeug; Personenwagen; Wagen Fuhrwerk; Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel; Vehikel; Wagen; Zugmaschine
scheepje Fahrzeug
schip Fahrzeug
schuit Fahrzeug
schuitje Fahrzeug
stoomschip Fahrzeug Dampfer; Dampfschiff
vaartuig Fahrzeug
vehikel Auto; Fahrzeug; Personenwagen; Wagen Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine
voertuig Fahrzeug Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine
wagen Auto; Fahrzeug; Personenwagen; Wagen Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Mut haben; Pferdewagen; Vehikel; Wagen; Zugmaschine; sich Getrauen
VerbRelated TranslationsOther Translations
wagen riskieren; sich getrauen; sich trauen; sich wagen; wagen

Synonyms for "Fahrzeug":


Wiktionary Translations for Fahrzeug:

Fahrzeug
noun
  1. een vervoermiddel voor vervoer over wateroppervlakten
  2. door de mens gemaakt voorwerp, gewoonlijk op wielen, met als doel het verplaatsen van mensen of goederen

Cross Translation:
FromToVia
Fahrzeug toestel; voertuig craft — vehicle designed for navigation
Fahrzeug voertuig vehicle — a conveyance
Fahrzeug voertuig; vehikel véhiculeengin mobile servir au transport des personnes et des marchandises.