German

Detailed Translations for beginnen from German to Dutch

beginnen:

beginnen verb (beginne, beginnst, beginnt, begann, begannt, begonnen)

  1. beginnen (anfangen; starten; einsetzen; aufnehmen; anheben)
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten verb (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen verb (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen verb (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
  2. beginnen (anfangen; starten)
    beginnen; aanknopen; aanbinden
    • beginnen verb (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanknopen verb (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
    • aanbinden verb (bind aan, bindt aan, bond aan, bonden aan, aangebonden)
  3. beginnen (anfangen; starten)
    ondernemen; aangaan
    • ondernemen verb (onderneem, onderneemt, ondernam, ondernamen, ondernomen)
    • aangaan verb (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
  4. beginnen (starten; einsetzen; anfangen; )
    beginnen; op gang komen; inzetten; intreden
    • beginnen verb (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • inzetten verb (zet in, zette in, zetten in, ingezet)
    • intreden verb (treed in, treedt in, trad in, traden in, ingetreden)
  5. beginnen (einführen; introduzieren; einsetzen; einleiten; anfangen)
    voorstellen; introduceren; kennis laten maken
  6. beginnen (empfangen; in Empfang nehmen; annehmen; )
    ontvangen; accepteren; aannemen; aanvaarden; in ontvangst nemen
    • ontvangen verb (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • accepteren verb (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aannemen verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • aanvaarden verb (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
    • in ontvangst nemen verb (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)

Conjugations for beginnen:

Präsens
  1. beginne
  2. beginnst
  3. beginnt
  4. beginnen
  5. beginnt
  6. beginnen
Imperfekt
  1. begann
  2. begannst
  3. begann
  4. begannen
  5. begannt
  6. begannen
Perfekt
  1. habe begonnen
  2. hast begonnen
  3. hat begonnen
  4. haben begonnen
  5. habt begonnen
  6. haben begonnen
1. Konjunktiv [1]
  1. beginne
  2. beginnest
  3. beginne
  4. beginnen
  5. beginnet
  6. beginnen
2. Konjunktiv
  1. begänne
  2. begännest
  3. begänne
  4. begännen
  5. begännet
  6. begännen
Futur 1
  1. werde beginnen
  2. wirst beginnen
  3. wird beginnen
  4. werden beginnen
  5. werdet beginnen
  6. werden beginnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beginnen
  2. würdest beginnen
  3. würde beginnen
  4. würden beginnen
  5. würdet beginnen
  6. würden beginnen
Diverses
  1. beginn!
  2. beginnt!
  3. beginnen Sie!
  4. begonnen
  5. beginnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for beginnen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aangaan Betreffen
aanknopen Anknöpfen
aannemen Adoptieren; Annehmen; Verdacht; Vermutung; Vorgefühl
aanvaarden Akzeptieren; Akzeptierung; Annehmen; Antreten; Antritt; Aufnahme; Hinnahme; Übernahme
aanvangen Anfangen
accepteren Akzeptieren; Annehmen; Antreten; Aufnahme
beginnen Anfangen
inzetten Anfangen; Angehen; Anheben; Anstimmen; Bereitstellung; Einlage; Einsetzen; Geldeinsatz; Softwarebereitstellung
voorstellen Anträge; Vorschläge
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanbinden anfangen; beginnen; starten
aangaan anfangen; beginnen; starten Belange haben; angehen; anknöpfen; antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; gehen um; rühren; treffen
aanknopen anfangen; beginnen; starten Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; anknöpfen; anschneiden; aufwerfen
aannemen akzeptieren; annehmen; beginnen; empfangen; hinnehmen; in Empfang nehmen; starten adoptieren; akzeptieren; anheuern; annehmen; anstellen; anziehen; denken; ein Geschenk annehmen; einkassieren; einstecken; einstellen; engagieren; glauben; hinnehmen; schlucken; schätzen; voraussetzen; übernehmen
aanvaarden akzeptieren; annehmen; beginnen; empfangen; hinnehmen; in Empfang nehmen; starten akzeptieren; annehmen; ein Geschenk annehmen; einkassieren; einstecken; hinnehmen; schlucken; sich etwas gefallen lassen
aanvangen anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten
accepteren akzeptieren; annehmen; beginnen; empfangen; hinnehmen; in Empfang nehmen; starten akzeptieren; annehmen; ein Geschenk annehmen; einkassieren; einstecken; hinnehmen; schlucken; sich etwas gefallen lassen; zulassen
beginnen abheben; anfangen; anheben; antreten; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten anfangen; einleiten; einläuten
in ontvangst nemen akzeptieren; annehmen; beginnen; empfangen; hinnehmen; in Empfang nehmen; starten annehmen; bekommen; empfangen; entgegenehmen; erhalten; hinnehmen; in Empfang nehmen
intreden abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten
introduceren anfangen; beginnen; einführen; einleiten; einsetzen; introduzieren
inzetten abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten Einsatz zeigen; eine Wette machen; einsetzen; verwetten; wetten
kennis laten maken anfangen; beginnen; einführen; einleiten; einsetzen; introduzieren
ondernemen anfangen; beginnen; starten
ontvangen akzeptieren; annehmen; beginnen; empfangen; hinnehmen; in Empfang nehmen; starten annehmen; bekommen; bewirten; einladen; empfangen; entgegenehmen; erhalten; hinnehmen; in Empfang nehmen
op gang komen abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten
starten anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; anschalten; anschneiden; aufwerfen; einleiten; einläuten; einschalten
van start gaan anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten
voorstellen anfangen; beginnen; einführen; einleiten; einsetzen; introduzieren vorschlagen

Synonyms for "beginnen":


Wiktionary Translations for beginnen:

beginnen
  1. (intransitiv) sich in Bewegung setzen, starten, anfangen
  2. (transitiv) etwas in Gang setzen, etwas starten, etwas anfangen
beginnen
verb
  1. beginnen, starten
  2. aanvangen
  3. initiëren
  4. van start gaan
noun
  1. aan de slag gaan

Cross Translation:
FromToVia
beginnen aanvangen; beginnen begin — To start, to initiate or take the first step into something.
beginnen aanvangen commence — To begin, start
beginnen beginnen; starten; aanvangen start — to begin
beginnen starten; beginnen; aanvangen start — of an activity, to begin
beginnen aanbinden; aanvangen; beginnen commencerengager une action ; entreprendre une tâche.
beginnen aanbreken; aanvangen; beginnen; ingaan débutercommencer.
beginnen aanbreken entamerinciser superficiellement.
beginnen ondernemen entreprendreprendre la résolution de faire quelque chose, une action, un ouvrage, et commencer à le mettre à exécution.

Related Translations for beginnen