German

Detailed Translations for erregen from German to Dutch

erregen:

erregen verb (errege, erregst, erregt, erregte, erregtet, erregt)

  1. erregen (prickeln; aufwinden; anregen; )
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden verb (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken verb (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen verb (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren verb (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  2. erregen (betreffen; treffen; berühren; )
    betreffen; aangaan; raken
    • betreffen verb (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan verb (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • raken verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  3. erregen (auf die Nerven gehen; ärgern; irritieren; )
    irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
    ergeren
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    • ergeren verb (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)
      • ik erger hem met die muziek1
  4. erregen (treffen; berühren; schlagen; )
    treffen; beroeren; raken
    • treffen verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren verb (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  5. erregen (bewegen; aufregen; beunruhigen; schüren; anschüren)
    agiteren; in beroering brengen; opstoken; oppoken
    • agiteren verb
    • in beroering brengen verb (breng in beroering, brengt in beroering, bracht in beroering, brachten in beroering, in beroering gebracht)
    • opstoken verb (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken verb (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)

Conjugations for erregen:

Präsens
  1. errege
  2. erregst
  3. erregt
  4. erregen
  5. erregt
  6. erregen
Imperfekt
  1. erregte
  2. erregtest
  3. erregte
  4. erregten
  5. erregtet
  6. erregten
Perfekt
  1. habe erregt
  2. hast erregt
  3. hat erregt
  4. haben erregt
  5. habt erregt
  6. haben erregt
1. Konjunktiv [1]
  1. errege
  2. erregest
  3. errege
  4. erregen
  5. erreget
  6. erregen
2. Konjunktiv
  1. erregte
  2. erregtest
  3. erregte
  4. erregten
  5. erregtet
  6. erregten
Futur 1
  1. werde erregen
  2. wirst erregen
  3. wird erregen
  4. werden erregen
  5. werdet erregen
  6. werden erregen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde erregen
  2. würdest erregen
  3. würde erregen
  4. würden erregen
  5. würdet erregen
  6. würden erregen
Diverses
  1. erreg!
  2. erregt!
  3. erregen Sie!
  4. erregt
  5. erregend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for erregen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aangaan Betreffen
betreffen Betreffen
opstoken Anstiften; Anstiftung
opwekken Anstiften
raken Treffen
stimuleren Anbauen; Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben; Ermutigen; Fördern; Kultivieren
treffen Begegnung; Treffen; Zusammenkunft; Zusammentreffen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aangaan antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen Belange haben; anfangen; angehen; anknöpfen; beginnen; betreffen; gehen um; starten
agiteren anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren
beroeren antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen
betreffen antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen angehen; betreffen; gehen um
ergeren auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern
in beroering brengen anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren
irriteren auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern
op de zenuwen werken auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern
oppoken anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufschüren; aufwiegeln; brennen; schüren
opstoken anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufschüren; aufstacheln; aufwiegeln; brennen; schüren
opwekken anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; beleben; ermuntern; ermutigen; hervorrufen; neu beleben; neubeleben; reanimieren; reizen; stimulieren; verbessern; wecken; zusprechen
opwinden anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aufwickeln; aufwinden
prikkelen anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; jemand motivieren; motivieren; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen
raken antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; berühren; bewegen; enden; hingelangen; hinkommen; rühren; treffen
stimuleren anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anschüren; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; bejauchzen; beleben; ermuntern; ermutigen; feiern; fördern; hervorrufen; jemand motivieren; jubeln; komplimentieren; motivieren; neubeleben; reizen; schüren; stimulieren; verbessern; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen
treffen antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; begegnen; berühren; bewegen; enden; entgegen; hingelangen; hinkommen; rühren; sich treffen; treffen
vervelen auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern langweilen

Synonyms for "erregen":


Wiktionary Translations for erregen:

erregen
verb
  1. doen ontstaan

Cross Translation:
FromToVia
erregen opwinden arouse — to sexually stimulate
erregen prikkelen; stimuleren excite — to arouse or bring out (eg feelings); to stimulate
erregen opwinden; prikkelen excite — to stir the emotions of
erregen opwinden thrill — suddenly excite someone, or to give someone great pleasure; to electrify
erregen kwaad maken; op stang jagen; vertoornen; opzetten; rechtop zetten; aanwakkeren; opwinden; prikkelen; verhitten; werken op hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
erregen bewegen; verroeren mouvoirdéplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
erregen omzetten; overbrengen; overplaatsen; verleggen; verplaatsen; bewegen; verroeren; aangrijpen; ontroeren remuermouvoir, déplacer.

Related Translations for erregen