Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. être assis:
  2. Wiktionary:


French

Detailed Translations for être assis from French to Dutch

être assis:

être assis verb

  1. être assis
    zitten
    • zitten verb (zit, zat, zaten, gezeten)
  2. être assis
    opzitten
    • opzitten verb (zit op, zat op, zaten op, opgezeten)
  3. être assis (avoir son siège)
    gevestigd zijn; zetelen; resideren; gezeten zijn
    • gevestigd zijn verb (ben gevestigd, bent gevestigd, is gevestigd, was gevestigd, waren gevestigd, gevestigd geweest)
    • zetelen verb (zetel, zetelt, zetelde, zetelden, gezeteld)
    • resideren verb (resideer, resideert, resideerde, resideerden, geresideerd)
    • gezeten zijn verb (ben gezeten, bent gezeten, is gezeten, was gezeten, waren gezeten, gezeten geweest)

Translation Matrix for être assis:

VerbRelated TranslationsOther Translations
gevestigd zijn avoir son siège; être assis
gezeten zijn avoir son siège; être assis
opzitten être assis
resideren avoir son siège; être assis demeurer; habiter; héberger; loger; résider; siéger; séjourner; vivre
zetelen avoir son siège; être assis
zitten être assis asseoir

Wiktionary Translations for être assis:

être assis
verb
  1. op het zitvlak rusten

Cross Translation:
FromToVia
être assis zitten sit — of a person, be in a position in which the upper body is upright and the legs are supported

Related Translations for être assis