Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. griezeltje:
  2. griezel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for griezeltje from Dutch to German

griezeltje:


griezeltje form of griezel:

griezel [de ~ (m)] noun

  1. de griezel (engerd; griezeltje)
    der Fiesling; der Scheusal; der widerlicher Mensch; der Ekel

Translation Matrix for griezel:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ekel engerd; griezel; griezeltje afgrijzen; deugniet; ellendeling; fielt; geitenbreier; gruwen; guit; hork; kinkel; klier; kreng; lomperd; mispunt; naarling; proleet; rakker; rotzak; schoft; schurk; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk; vlegel; walging; weerzin; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
Fiesling engerd; griezel; griezeltje
Scheusal engerd; griezel; griezeltje boef; fielt; gedrocht; guitigheid; lelijkerd; misbaksel; monster; mormel; ondeugd; schobbejak; schurk; wangedrocht; wanschepsel
widerlicher Mensch engerd; griezel; griezeltje

Related Words for "griezel":


Wiktionary Translations for griezel:

griezel
noun
  1. regional, landschaftlich unterschiedliches Genus: eine starke Abneigung gegen jemanden oder etwas

Cross Translation:
FromToVia
griezel Knilch creep — informal: annoyingly unpleasant person