Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. jureren:


Dutch

Detailed Translations for jureren from Dutch to German

jureren:

jureren verb (jureer, jureert, jureerde, jureerden, gejureerd)

  1. jureren (in een jury zitten)
    jurieren; beurteilen; zensurieren
    • jurieren verb (juriere, jurierst, juriert, jurierte, juriertet, juriert)
    • beurteilen verb (beurteile, beurteilst, beurteilt, beurteilte, beurteiltet, beurteilt)
    • zensurieren verb (zensuriere, zensurierst, zensuriert, zensurierte, zensuriertet, zensuriert)

Conjugations for jureren:

o.t.t.
  1. jureer
  2. jureert
  3. jureert
  4. jureren
  5. jureren
  6. jureren
o.v.t.
  1. jureerde
  2. jureerde
  3. jureerde
  4. jureerden
  5. jureerden
  6. jureerden
v.t.t.
  1. heb gejureerd
  2. hebt gejureerd
  3. heeft gejureerd
  4. hebben gejureerd
  5. hebben gejureerd
  6. hebben gejureerd
v.v.t.
  1. had gejureerd
  2. had gejureerd
  3. had gejureerd
  4. hadden gejureerd
  5. hadden gejureerd
  6. hadden gejureerd
o.t.t.t.
  1. zal jureren
  2. zult jureren
  3. zal jureren
  4. zullen jureren
  5. zullen jureren
  6. zullen jureren
o.v.t.t.
  1. zou jureren
  2. zou jureren
  3. zou jureren
  4. zouden jureren
  5. zouden jureren
  6. zouden jureren
en verder
  1. ben gejureerd
  2. bent gejureerd
  3. is gejureerd
  4. zijn gejureerd
  5. zijn gejureerd
  6. zijn gejureerd
diversen
  1. jureer!
  2. jureert!
  3. gejureerd
  4. jurerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for jureren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
beurteilen in een jury zitten; jureren bediscussiëren; beoordelen; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; goed- of afkeuren; praten over
jurieren in een jury zitten; jureren beoordelen; goed- of afkeuren
zensurieren in een jury zitten; jureren censureren