Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. lawaai maken:


Dutch

Detailed Translations for lawaai maken from Dutch to German

lawaai maken:

lawaai maken verb (maak lawaai, maakt lawaai, maakte lawaai, maakten lawaai, lawaai gemaakt)

  1. lawaai maken
    toben; lärmen
    • toben verb (tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)
    • lärmen verb (lärme, lärmst, lärmt, lärmte, lärmtet, gelärmt)

Conjugations for lawaai maken:

o.t.t.
  1. maak lawaai
  2. maakt lawaai
  3. maakt lawaai
  4. maken lawaai
  5. maken lawaai
  6. maken lawaai
o.v.t.
  1. maakte lawaai
  2. maakte lawaai
  3. maakte lawaai
  4. maakten lawaai
  5. maakten lawaai
  6. maakten lawaai
v.t.t.
  1. heb lawaai gemaakt
  2. hebt lawaai gemaakt
  3. heeft lawaai gemaakt
  4. hebben lawaai gemaakt
  5. hebben lawaai gemaakt
  6. hebben lawaai gemaakt
v.v.t.
  1. had lawaai gemaakt
  2. had lawaai gemaakt
  3. had lawaai gemaakt
  4. hadden lawaai gemaakt
  5. hadden lawaai gemaakt
  6. hadden lawaai gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal lawaai maken
  2. zult lawaai maken
  3. zal lawaai maken
  4. zullen lawaai maken
  5. zullen lawaai maken
  6. zullen lawaai maken
o.v.t.t.
  1. zou lawaai maken
  2. zou lawaai maken
  3. zou lawaai maken
  4. zouden lawaai maken
  5. zouden lawaai maken
  6. zouden lawaai maken
diversen
  1. maak lawaai!
  2. maakt lawaai!
  3. lawaai gemaakt
  4. lawaai makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lawaai maken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lärmen lawaai maken blaffen; brullen; bulderen; daveren; klossen; lopen met geluid; schreeuwen; stommelen
toben lawaai maken brullen; dollen; fulmineren; gillen; het uitgillen; janken; joelen; jubelen; juichen; kwaad zijn; ravotten; razen; schuimbekken; stoeien; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen; vuilbekken; wild rennen; wild spelen; woedend zijn; woest spelen; zich uitleven

Related Translations for lawaai maken