Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. omsingelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omsingelen from Dutch to German

omsingelen:

omsingelen verb (omsingel, omsingelt, omsingelde, omsingelden, omsingeld)

  1. omsingelen (omsluiten; insluiten)
    einschließen; umschließen; umfassen; einrahmen; einkreisen; einpferchen; umringen; einhegen; einsäumen
    • einschließen verb (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
    • umschließen verb (schließe um, schließt um, schloß um, schloßt um, umgeschlossen)
    • umfassen verb (umfasse, umfasst, umfasste, umfasstet, umfaßt)
    • einrahmen verb (rahme ein, rahmst ein, rahmt ein, rahmte ein, rahmtet ein, eingerahmt)
    • einkreisen verb (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)
    • einpferchen verb (pferche ein, pferchst ein, pfercht ein, pferchte ein, pferchtet ein, eingepfercht)
    • umringen verb (ringe um, ringst um, ringt um, ringte um, ringtet um, umringt)
    • einhegen verb (hege ein, hegst ein, hegt ein, hegte ein, hegtet ein, eingehegt)
    • einsäumen verb (säume ein, säumst ein, säumt ein, säumte ein, säumtet ein, eingesäumt)
  2. omsingelen (omcirkelen; omsluiten)
    einkreisen
    • einkreisen verb (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)

Conjugations for omsingelen:

o.t.t.
  1. omsingel
  2. omsingelt
  3. omsingelt
  4. omsingelen
  5. omsingelen
  6. omsingelen
o.v.t.
  1. omsingelde
  2. omsingelde
  3. omsingelde
  4. omsingelden
  5. omsingelden
  6. omsingelden
v.t.t.
  1. ben omsingeld
  2. bent omsingeld
  3. is omsingeld
  4. zijn omsingeld
  5. zijn omsingeld
  6. zijn omsingeld
v.v.t.
  1. was omsingeld
  2. was omsingeld
  3. was omsingeld
  4. waren omsingeld
  5. waren omsingeld
  6. waren omsingeld
o.t.t.t.
  1. zal omsingelen
  2. zult omsingelen
  3. zal omsingelen
  4. zullen omsingelen
  5. zullen omsingelen
  6. zullen omsingelen
o.v.t.t.
  1. zou omsingelen
  2. zou omsingelen
  3. zou omsingelen
  4. zouden omsingelen
  5. zouden omsingelen
  6. zouden omsingelen
en verder
  1. heb omsingeld
  2. hebt omsingeld
  3. heeft omsingeld
  4. hebben omsingeld
  5. hebben omsingeld
  6. hebben omsingeld
diversen
  1. omsingel!
  2. omsingelt!
  3. omsingeld
  4. omsingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omsingelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einhegen insluiten; omsingelen; omsluiten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omheinen; omlijnen; toevoegen
einkreisen insluiten; omcirkelen; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; draaien om; een cirkel tekenen om; insluiten; met gespannen voorwerp omsluiten; omcirkelen; omspannen; omtrekken; overspannen; toevoegen
einpferchen insluiten; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; detineren; gevangen zetten; gevangenhouden; in hechtenis houden; insluiten; interneren; isoleren; kooien; opsluiten; toevoegen; vasthouden
einrahmen insluiten; omsingelen; omsluiten inlijsten; inramen; omkaderen; omlijsten
einschließen insluiten; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; detineren; erbij rekenen; gevangen zetten; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; inleggen; inpassen; insluiten; interneren; invoegen; isoleren; meerekenen; meetellen; omgeven; omringen; opsluiten; passen in; toevoegen; tussenleggen; vasthouden; vastzetten
einsäumen insluiten; omsingelen; omsluiten afzetten; beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omkaderen; omranden; toevoegen
umfassen insluiten; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omspannen; omtrekken; omvatten; toevoegen
umringen insluiten; omsingelen; omsluiten omgeven; omringen
umschließen insluiten; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omgeven; omringen; omspannen; omtrekken; toevoegen; verpakken

Wiktionary Translations for omsingelen:

omsingelen
verb
  1. aan alle kanten omsluiten

Cross Translation:
FromToVia
omsingelen umgeben; umringen surround — to encircle something or simultaneously extend in all directions
omsingelen umzingeln; umringen surround — to enclose to prevent escape