Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. omvertrekken:


Dutch

Detailed Translations for omvertrekken from Dutch to German

omvertrekken:

omvertrekken verb (trek omver, trekt omver, trok omver, trokken omver, omvergetrokken)

  1. omvertrekken
    mitreißen; umreißen

Conjugations for omvertrekken:

o.t.t.
  1. trek omver
  2. trekt omver
  3. trekt omver
  4. trekken omver
  5. trekken omver
  6. trekken omver
o.v.t.
  1. trok omver
  2. trok omver
  3. trok omver
  4. trokken omver
  5. trokken omver
  6. trokken omver
v.t.t.
  1. heb omvergetrokken
  2. hebt omvergetrokken
  3. heeft omvergetrokken
  4. hebben omvergetrokken
  5. hebben omvergetrokken
  6. hebben omvergetrokken
v.v.t.
  1. had omvergetrokken
  2. had omvergetrokken
  3. had omvergetrokken
  4. hadden omvergetrokken
  5. hadden omvergetrokken
  6. hadden omvergetrokken
o.t.t.t.
  1. zal omvertrekken
  2. zult omvertrekken
  3. zal omvertrekken
  4. zullen omvertrekken
  5. zullen omvertrekken
  6. zullen omvertrekken
o.v.t.t.
  1. zou omvertrekken
  2. zou omvertrekken
  3. zou omvertrekken
  4. zouden omvertrekken
  5. zouden omvertrekken
  6. zouden omvertrekken
en verder
  1. ben omver getrokken
  2. bent omver getrokken
  3. is omver getrokken
  4. zijn omver getrokken
  5. zijn omver getrokken
  6. zijn omver getrokken
diversen
  1. trek omver!
  2. trekt omver!
  3. omvergetrokken
  4. omvertrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omvertrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
mitreißen omvertrekken
umreißen omvertrekken omduwen; omstoten; omverrukken; omverstoten