Dutch

Detailed Translations for opkrikken from Dutch to German

opkrikken:

opkrikken verb (krik op, krikt op, krikte op, krikten op, opgekrikt)

  1. opkrikken (aandrijven; opwekken; aansporen; stimuleren; prikkelen)
    stimulieren; anregen; ermutigen; reizen; aufpolieren; verbessern; ankurbeln; aufmuntern; ermuntern; zusprechen; aufmöbeln
    • stimulieren verb (stimuliere, stimulierst, stimuliert, stimulierte, stimuliertet, stimuliert)
    • anregen verb (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • ermutigen verb (ermutige, ermutigst, ermutigt, ermutigte, ermutigtet, ermutigt)
    • reizen verb (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)
    • aufpolieren verb (poliere auf, polierst auf, poliert auf, polierte auf, poliertet auf, aufpoliert)
    • verbessern verb (verbessere, verbesserst, verbessert, verbesserte, verbessertet, verbessert)
    • ankurbeln verb (kurbele an, kurbelst an, kurbelt an, kurbelte an, kurbeltet an, angekurbelt)
    • aufmuntern verb (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
    • ermuntern verb (ermuntere, ermunterst, ermuntert, ermunterte, ermuntertet, ermuntert)
    • zusprechen verb (spreche zu, sprichst zu, spricht zu, sprach zu, spracht zu, zugesprochen)
    • aufmöbeln verb (möbele auf, möbelst auf, möbelt auf, möbelte auf, möbeltet auf, aufgemöbelt)

Conjugations for opkrikken:

o.t.t.
  1. krik op
  2. krikt op
  3. krikt op
  4. krikken op
  5. krikken op
  6. krikken op
o.v.t.
  1. krikte op
  2. krikte op
  3. krikte op
  4. krikten op
  5. krikten op
  6. krikten op
v.t.t.
  1. heb opgekrikt
  2. hebt opgekrikt
  3. heeft opgekrikt
  4. hebben opgekrikt
  5. hebben opgekrikt
  6. hebben opgekrikt
v.v.t.
  1. had opgekrikt
  2. had opgekrikt
  3. had opgekrikt
  4. hadden opgekrikt
  5. hadden opgekrikt
  6. hadden opgekrikt
o.t.t.t.
  1. zal opkrikken
  2. zult opkrikken
  3. zal opkrikken
  4. zullen opkrikken
  5. zullen opkrikken
  6. zullen opkrikken
o.v.t.t.
  1. zou opkrikken
  2. zou opkrikken
  3. zou opkrikken
  4. zouden opkrikken
  5. zouden opkrikken
  6. zouden opkrikken
en verder
  1. ben opgekrikt
  2. bent opgekrikt
  3. is opgekrikt
  4. zijn opgekrikt
  5. zijn opgekrikt
  6. zijn opgekrikt
diversen
  1. krik op!
  2. krikt op!
  3. opgekrikt
  4. opkrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opkrikken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ankurbeln aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanslingeren; aanzwengelen
anregen aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; aanmoedigen; activeren; adviseren; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; ophitsen; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; raden; souffleren; stimuleren; suggereren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
aufmuntern aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; blij maken; fleurig maken; motiveren; opbeuren; opfleuren; ophitsen; opkikkeren; opknappen; opmonteren; opvrolijken; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; verkwikken; vrolijker worden
aufmöbeln aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen
aufpolieren aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren gladmaken; gladwrijven; opblinken; opkalefateren; opknappen; oplappen; oppoetsen; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; opvijzelen; opwrijven; poetsen; polijsten; tooien; verfraaien; verluchten; wrijven; zich mooi maken
ermuntern aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bemoedigen; bijkomen; blij maken; fleurig maken; iemand motiveren; motiveren; op adem komen; opfleuren; ophitsen; opjutten; opmonteren; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; verkwikken; vooruitschoppen; vrolijker worden
ermutigen aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; motiveren; opbeuren; opjutten; porren; prikkelen; stimuleren; toemoedigen
reizen aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; bekoren; bevallen; blij maken; ergeren; in verrukking brengen; irriteren; jennen; op de zenuwen werken; ophitsen; opwekken; opwinden; pesten; plagen; plezieren; prikkelen; provoceren; sarren; stangen; stimuleren; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; uitlokken; verblijden; verheugd; verrukken; vervelen; zieken
stimulieren aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; animeren; iemand motiveren; ophitsen; opjutten; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
verbessern aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren beter worden; beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; leven beteren; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; progressie maken; renoveren; repareren; stroomlijnen; verbeteren; vooruitgang boeken
zusprechen aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; stimuleren; toemoedigen

Related Definitions for "opkrikken":

  1. met een hulpmiddel omhoog brengen of verbeteren1
    • de auto werd opgekrikt met een krik1