Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. twinkelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for twinkelen from Dutch to German

twinkelen:

twinkelen verb (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)

  1. twinkelen (fonkelen; stralen; schijnen; )
    scheinen; glänzen; funkeln; flimmern; schimmern; leuchten; glitzern
    • scheinen verb (scheine, scheinst, scheint, schien, schient, geschienen)
    • glänzen verb (glänze, glänzt, glänzte, glänztet, geglänzt)
    • funkeln verb (funkle, funkelst, funkelt, funkelte, funkeltet, gefunkelt)
    • flimmern verb (flimmre, flimmerst, flimmert, flimmerte, flimmertet, geflimmert)
    • schimmern verb (schimmere, schimmerst, schimmert, schimmerte, schimmertet, geschimmert)
    • leuchten verb (leuchte, leuchtst, leuchtt, leuchtte, leuchttet, geleuchtet)
    • glitzern verb (glitzre, glitzerst, glitzert, glitzerte, glitzertet, geglitzert)

Conjugations for twinkelen:

o.t.t.
  1. twinkel
  2. twinkelt
  3. twinkelt
  4. twinkelen
  5. twinkelen
  6. twinkelen
o.v.t.
  1. twinkelde
  2. twinkelde
  3. twinkelde
  4. twinkelden
  5. twinkelden
  6. twinkelden
v.t.t.
  1. heb getwinkeld
  2. hebt getwinkeld
  3. heeft getwinkeld
  4. hebben getwinkeld
  5. hebben getwinkeld
  6. hebben getwinkeld
v.v.t.
  1. had getwinkeld
  2. had getwinkeld
  3. had getwinkeld
  4. hadden getwinkeld
  5. hadden getwinkeld
  6. hadden getwinkeld
o.t.t.t.
  1. zal twinkelen
  2. zult twinkelen
  3. zal twinkelen
  4. zullen twinkelen
  5. zullen twinkelen
  6. zullen twinkelen
o.v.t.t.
  1. zou twinkelen
  2. zou twinkelen
  3. zou twinkelen
  4. zouden twinkelen
  5. zouden twinkelen
  6. zouden twinkelen
en verder
  1. ben getwinkeld
  2. bent getwinkeld
  3. is getwinkeld
  4. zijn getwinkeld
  5. zijn getwinkeld
  6. zijn getwinkeld
diversen
  1. twinkel!
  2. twinkelt!
  3. getwinkeld
  4. twinkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for twinkelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
flimmern flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen beven; fonkelen; glimmen; glinsteren; gloren; iets uitstralen; sidderen; stralen
funkeln flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen effenen; egaliseren; flakkeren; flikkeren; flonkeren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glimmen; glinsteren; hoorbaar zijn; schitteren; vlammen; weerkaatsen; weerklinken; weerschijnen
glitzern flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen effenen; egaliseren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glimmen; glinsteren; glitteren; iets uitstralen; schitteren; stralen
glänzen flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen de schijn van iets hebben; excelleren; fonkelen; geuren; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; onderscheiden; overtreffen; pralen; pronken; schijnen; schitteren; stralen; te kijk lopen met; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
leuchten flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen bijlichten; blaken; bliksemen; de schijn van iets hebben; excelleren; fonkelen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht schijnen op; licht uitzenden; lichten; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; stralen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken; weerlichten
scheinen flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen belichten; blaken; de schijn van iets hebben; dunken; er uitzien; eruit zien; excelleren; fonkelen; glimmen; glinsteren; licht geven; licht laten vallen op; licht schijnen; licht uitzenden; lijken; ogen; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; stralen; toeschijnen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
schimmern flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen de schijn van iets hebben; effenen; egaliseren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glimmen; glinsteren; gloren; licht geven; licht schijnen; schijnen; stralen; zwak glanzen; zwak schijnen

Wiktionary Translations for twinkelen:


Cross Translation:
FromToVia
twinkelen funkeln; flackern scintillerbriller, jeter des éclats par intermittence.