Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. vastpinnen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vastpinnen from Dutch to German

vastpinnen:

vastpinnen verb (pin vast, pint vast, pinde vast, pinden vast, vastgepind)

  1. vastpinnen (vastprikken; vastspelden)
    anstecken; klemmen; feststecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen
    • anstecken verb (stecke an, steckst an, steckt an, steckte an, stecktet an, angesteckt)
    • klemmen verb (klemme, klemmst, klemmt, klemmte, klemmtet, geklemmt)
    • feststecken verb (stecke fest, steckst fest, steckt fest, steckte fest, stecktet fest, festgesteckt)
    • festheften verb (hefte fest, heftest fest, heftet fest, heftete fest, heftetet fest, festgeheftet)
    • mit einer Stecknadel befestigen verb (befestige mit einem Stecknadel, befestigst mit einem Stecknadel, befestigt mit einem Stecknadel, befestigte mit einem Stecknadel, befestigtet mit einem Stecknadel, mit einer Stecknadel befestigt)

Conjugations for vastpinnen:

o.t.t.
  1. pin vast
  2. pint vast
  3. pint vast
  4. pinnen vast
  5. pinnen vast
  6. pinnen vast
o.v.t.
  1. pinde vast
  2. pinde vast
  3. pinde vast
  4. pinden vast
  5. pinden vast
  6. pinden vast
v.t.t.
  1. heb vastgepind
  2. hebt vastgepind
  3. heeft vastgepind
  4. hebben vastgepind
  5. hebben vastgepind
  6. hebben vastgepind
v.v.t.
  1. had vastgepind
  2. had vastgepind
  3. had vastgepind
  4. hadden vastgepind
  5. hadden vastgepind
  6. hadden vastgepind
o.t.t.t.
  1. zal vastpinnen
  2. zult vastpinnen
  3. zal vastpinnen
  4. zullen vastpinnen
  5. zullen vastpinnen
  6. zullen vastpinnen
o.v.t.t.
  1. zou vastpinnen
  2. zou vastpinnen
  3. zou vastpinnen
  4. zouden vastpinnen
  5. zouden vastpinnen
  6. zouden vastpinnen
en verder
  1. ben vastgepind
  2. bent vastgepind
  3. is vastgepind
  4. zijn vastgepind
  5. zijn vastgepind
  6. zijn vastgepind
diversen
  1. pin vast!
  2. pint vast!
  3. vastgepind
  4. vastpinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vastpinnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anstecken vastpinnen; vastprikken; vastspelden aanspelden; aansteken; aanstrijken; besmetten; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; pinnen; sigaret opsteken; spelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen
festheften vastpinnen; vastprikken; vastspelden aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; lijmen; nieten; opplakken; pinnen; spelden; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnieten; vastplakken; vastzetten
feststecken vastpinnen; vastprikken; vastspelden pinnen; spelden
klemmen vastpinnen; vastprikken; vastspelden graaien; grijpen; grissen; jatten; met iemand worstelen; nijpen; persen; pikken; snaaien; wegkapen; worstelen
mit einer Stecknadel befestigen vastpinnen; vastprikken; vastspelden pinnen; spelden

Wiktionary Translations for vastpinnen:


Cross Translation:
FromToVia
vastpinnen sich krallen; festnageln nail — catch