Dutch

Detailed Translations for voortellen from Dutch to German

voortellen:

voortellen verb (tel voor, telt voor, telde voor, telden voor, voorgeteld)

  1. voortellen
    vorhersagen; voraussagen; wahrsagen; vorbuchstabieren; prophezeien; aufzählen; weissagen
    • vorhersagen verb (vorhersage, vorhersagst, vorhersagt, vorhersagte, vorhersagtet, vorhersagt)
    • voraussagen verb (sage voraus, sagst voraus, sagt voraus, sagte voraus, sagtet voraus, vorausgesagt)
    • wahrsagen verb (sage wahr, sagst wahr, sagt wahr, sagte wahr, sagtet wahr, wahrgesagt)
    • vorbuchstabieren verb (buchstabiere vor, buchstabierst vor, buchstabiert vor, buchstabierte vor, buchstabiertet vor, vorbuchstabiert)
    • prophezeien verb (prophezeie, prophezeist, prophezeit, prophezeite, prophezeitet, prophezeit)
    • aufzählen verb (zähle auf, zählst auf, zählt auf, zählte auf, zähltet auf, aufgezählt)
    • weissagen verb

Conjugations for voortellen:

o.t.t.
  1. tel voor
  2. telt voor
  3. telt voor
  4. tellen voor
  5. tellen voor
  6. tellen voor
o.v.t.
  1. telde voor
  2. telde voor
  3. telde voor
  4. telden voor
  5. telden voor
  6. telden voor
v.t.t.
  1. heb voorgeteld
  2. hebt voorgeteld
  3. heeft voorgeteld
  4. hebben voorgeteld
  5. hebben voorgeteld
  6. hebben voorgeteld
v.v.t.
  1. had voorgeteld
  2. had voorgeteld
  3. had voorgeteld
  4. hadden voorgeteld
  5. hadden voorgeteld
  6. hadden voorgeteld
o.t.t.t.
  1. zal voortellen
  2. zult voortellen
  3. zal voortellen
  4. zullen voortellen
  5. zullen voortellen
  6. zullen voortellen
o.v.t.t.
  1. zou voortellen
  2. zou voortellen
  3. zou voortellen
  4. zouden voortellen
  5. zouden voortellen
  6. zouden voortellen
diversen
  1. tel voor!
  2. telt voor!
  3. voorgeteld
  4. voortellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voortellen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufzählen voortellen bijrekenen; bijtellen; erbij tellen; opnoemen; opsommen; optellen
prophezeien voortellen influisteren; ingeven; souffleren; voorspellen; wichelen
voraussagen voortellen voorspellen; wichelen
vorbuchstabieren voortellen
vorhersagen voortellen influisteren; ingeven; souffleren; voorspellen; wichelen
wahrsagen voortellen voorspellen; waarzeggen; wichelen
weissagen voortellen voorspellen; wichelen