Dutch

Detailed Translations for afbeulen from Dutch to English

afbeulen:

afbeulen verb (beul af, beult af, beulde af, beulden af, afgebeuld)

  1. afbeulen (zich afsloven; zwoegen; ploeteren; )
    to drudge; to slave away; to work to pieces; to slave; to work oneself to the bone; to put oneself out; to go out of one's way
    • drudge verb (drudges, drudged, drudging)
    • slave away verb (slaves away, slaved away, slaving away)
    • work to pieces verb (works to pieces, worked to pieces, working to pieces)
    • slave verb (slaves, slaved, slaving)
    • work oneself to the bone verb (works oneself to the bone, worked oneself to the bone, working oneself to the bone)
    • put oneself out verb (puts oneself out, put oneself out, putting oneself out)
    • go out of one's way verb (goes out of one's way, went out of one's way, going out of one's way)
  2. afbeulen (hard werken; half dood werken; kapotwerken; )
    to work hard; work like the devil; sweat one's guts out

Conjugations for afbeulen:

o.t.t.
  1. beul af
  2. beult af
  3. beult af
  4. beulen af
  5. beulen af
  6. beulen af
o.v.t.
  1. beulde af
  2. beulde af
  3. beulde af
  4. beulden af
  5. beulden af
  6. beulden af
v.t.t.
  1. heb afgebeuld
  2. hebt afgebeuld
  3. heeft afgebeuld
  4. hebben afgebeuld
  5. hebben afgebeuld
  6. hebben afgebeuld
v.v.t.
  1. had afgebeuld
  2. had afgebeuld
  3. had afgebeuld
  4. hadden afgebeuld
  5. hadden afgebeuld
  6. hadden afgebeuld
o.t.t.t.
  1. zal afbeulen
  2. zult afbeulen
  3. zal afbeulen
  4. zullen afbeulen
  5. zullen afbeulen
  6. zullen afbeulen
o.v.t.t.
  1. zou afbeulen
  2. zou afbeulen
  3. zou afbeulen
  4. zouden afbeulen
  5. zouden afbeulen
  6. zouden afbeulen
diversen
  1. beul af!
  2. beult af!
  3. afgebeuld
  4. afbeulende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afbeulen [znw.] noun

  1. afbeulen
    the drudgery; the toiling; the drudging

Translation Matrix for afbeulen:

NounRelated TranslationsOther Translations
drudge huissloof; moeke; sloof
drudgery afbeulen beulswerk; geploeter; gewoel; gewroet; gezwoeg; hels karwei; koeliewerk; lijfeigenenwerk; slavenarbeid; slavenwerk; tobben
drudging afbeulen
slave dienstslaaf; lijfeigene; slaaf; slavin
toiling afbeulen geploeter; gezwoeg; tobben
VerbRelated TranslationsOther Translations
drudge afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen woelen; wroeten; wurmen
go out of one's way afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen uitsloven; zich uitsloven
put oneself out afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen uitsloven
slave afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen
slave away afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
sweat one's guts out aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
work hard aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven aanpoten; flink aanpakken; hard werken
work like the devil aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
work oneself to the bone afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen uitsloven
work to pieces afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
put oneself out uitgesloofd