Dutch

Detailed Translations for goedkeuren from Dutch to English

goedkeuren:

goedkeuren verb (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)

  1. goedkeuren (billijken)
    to approve; to acknowledge; to accept
    • approve verb (approves, approved, approving)
    • acknowledge verb (acknowledges, acknowledged, acknowledging)
    • accept verb (accepts, accepted, accepting)
  2. goedkeuren (bekrachtigen; bevestigen; homologeren; bezegelen)
    to confirm; to validate; to ratify; to support; to uphold; to bear out; to seal
    • confirm verb (confirms, confirmed, confirming)
    • validate verb (validates, validated, validating)
    • ratify verb (ratifies, ratified, ratifying)
    • support verb (supports, supported, supporting)
    • uphold verb (upholds, upheld, upholding)
    • bear out verb (bears out, bearing out)
    • seal verb (seals, sealed, sealing)
  3. goedkeuren (autoriseren; toestaan; permitteren; fiatteren; goedvinden)
    authorise; to authorize
  4. goedkeuren (toestaan; laten; permitteren; )
    to concede; to grant; to allow; to permit; to submit to; to admit; to tolerate; to authorize; to authorise; to give one's fiat to
    • concede verb (concedes, conceded, conceding)
    • grant verb (grants, granted, granting)
    • allow verb (allows, allowed, allowing)
    • permit verb (permits, permitted, permitting)
    • submit to verb (submits to, submitted to, submitting to)
    • admit verb (admits, admited, admiting)
    • tolerate verb (tolerates, tolerated, tolerating)
    • authorize verb, American (authorizes, authorized, authorizing)
    • authorise verb, British
    • give one's fiat to verb (gives one's fiat to, gave one's fiat to, giving one's fiat to)
  5. goedkeuren (fiatteren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren)
    to authorize; to validate; to confirm; to allow; to permit; to admit; to sanction; to authorise; to give one's fiat to
    • authorize verb, American (authorizes, authorized, authorizing)
    • validate verb (validates, validated, validating)
    • confirm verb (confirms, confirmed, confirming)
    • allow verb (allows, allowed, allowing)
    • permit verb (permits, permitted, permitting)
    • admit verb (admits, admited, admiting)
    • sanction verb (sanctions, sanctioned, sanctioning)
    • authorise verb, British
    • give one's fiat to verb (gives one's fiat to, gave one's fiat to, giving one's fiat to)

Conjugations for goedkeuren:

o.t.t.
  1. keur goed
  2. keurt goed
  3. keurt goed
  4. keuren goed
  5. keuren goed
  6. keuren goed
o.v.t.
  1. keurde goed
  2. keurde goed
  3. keurde goed
  4. keurden goed
  5. keurden goed
  6. keurden goed
v.t.t.
  1. heb goedgekeurd
  2. hebt goedgekeurd
  3. heeft goedgekeurd
  4. hebben goedgekeurd
  5. hebben goedgekeurd
  6. hebben goedgekeurd
v.v.t.
  1. had goedgekeurd
  2. had goedgekeurd
  3. had goedgekeurd
  4. hadden goedgekeurd
  5. hadden goedgekeurd
  6. hadden goedgekeurd
o.t.t.t.
  1. zal goedkeuren
  2. zult goedkeuren
  3. zal goedkeuren
  4. zullen goedkeuren
  5. zullen goedkeuren
  6. zullen goedkeuren
o.v.t.t.
  1. zou goedkeuren
  2. zou goedkeuren
  3. zou goedkeuren
  4. zouden goedkeuren
  5. zouden goedkeuren
  6. zouden goedkeuren
en verder
  1. ben goedgekeurd
  2. bent goedgekeurd
  3. is goedgekeurd
  4. zijn goedgekeurd
  5. zijn goedgekeurd
  6. zijn goedgekeurd
diversen
  1. keur goed!
  2. keurt goed!
  3. goedgekeurd
  4. goedkeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

goedkeuren

  1. goedkeuren
    to authorize
    – To grant a person, computer process, or device access to certain information, services or functionality. 1
    • authorize verb (authorizes, authorized, authorizing)

Translation Matrix for goedkeuren:

NounRelated TranslationsOther Translations
accept accepteren
grant beurs; stipendium; studiebeurs; studietoelage
permit entreebiljet; geleidebiljet; geleidebrief; kaart; kaartje; licentie; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs; vergunning; vrijbrief; vrijgeleide
sanction sanctie; strafmaatregel
seal ijk; ijkmerk; inktstempel; keur; plakzegel; rob; stempel; verzegeling; waarborg; zeehond; zeerob; zegel
support aanhangen; aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanvuren; assistentie; bijstand; dienst; dienstbetoon; driepoot; gunst; houvast; hulpbetoon; kost; medewerking; onderbouwing; onderhoud; onderhoudsgeld; onderstel; ondersteuning; opwekking; poot; rugsteun; schoorbalk; schraagpijler; schuinse steunbalk; sokkel; staander; steun; steunbalk; stimulans; stimuleren; stut; stutbalk; support; toejuichen; voedsel; voet; voetstuk; zuilvoet
VerbRelated TranslationsOther Translations
accept billijken; goedkeuren aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen; goed vinden; in ontvangst nemen; ontvangen; toestaan; toestemmen; voor lief nemen; zich laten gevallen
acknowledge billijken; goedkeuren
admit autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen als waar erkennen; biechten; binnen laten; bloot leggen; erkennen; iemand toelaten; inlaten; opbiechten; openbaren; opnemen; opvangen; reveleren; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; zich uiten
allow autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen akkoord gaan; autoriseren; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; instemmen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; veroorloven
approve billijken; goedkeuren bijvallen; gelijk geven; instemmen; rugsteunen; steunen
authorise autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen autoriseren; machtigen; toekennen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
authorize autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen autoriseren; machtigen; toekennen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
bear out bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren
concede dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; instemmen
confirm autoriseren; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; homologeren; toestemming verlenen aan elkaar bevestigen; beamen; bekrachtigen; bestempelen; bevestigen; certificeren; conformeren; merken; onderschrijven; staven; vastmaken; waarmerken
give one's fiat to autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen
grant dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; cadeau doen; cadeau geven; instemmen; inwilligen; ondervragen; overhoren; schenken; toekennen; toestaan; uithoren; uitvragen; vergunnen; verhoren; verlenen
permit autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen akkoord gaan; autoriseren; goed vinden; in staat stellen; instemmen; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; veroorloven
ratify bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; ratificeren; waarmerken
sanction autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen ratificeren
seal bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren afdichten; bezegelen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stempel zetten; stempelen; stoppen; van zegel voorzien; verzegelen
submit to dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen aanleunen; aanvaarden; accepteren; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen; zich laten welgevallen
support bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren aanmoedigen; activeren; behouden; bezielen; bijspringen; bijvallen; dragen; financieel steunen; financieren; in stand houden; instemmen; meehelpen; met palen stutten; onderhouden; ondersteunen; oppeppen; opwekken; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stimuleren; stutten; van mening zijn; voorstaan
tolerate dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; doorstaan; dragen; dulden; gedogen; harden; tolereren; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; vergunnen; volhouden
uphold bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren bekrachtigen; bestempelen; certificeren; handhaven; merken; stand houden; waarmerken
validate autoriseren; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; homologeren; toestemming verlenen ratificeren; valideren

Related Definitions for "goedkeuren":

  1. ermee instemmen, erin toestemmen2
    • ik kan het niet goedkeuren dat je zo laat thuiskomt2

Wiktionary Translations for goedkeuren:

goedkeuren
verb
  1. toestemming verlenen
goedkeuren
verb
  1. support
  2. To regard as good; to commend; to be pleased with; to think well of
  3. To sanction officially; to ratify; to confirm; as, to approve the decision of a court-martial
  4. To make proof of; to demonstrate; to prove or show practically

Cross Translation:
FromToVia
goedkeuren agree; assent; uphold; endorse; concur; confirm; approve billigen — (transitiv) etwas befürworten, begrüßen, gutheißen
goedkeuren approve; confirm billigen — (transitiv) etwas genehmigen
goedkeuren amenity; acclaim; approval; endorsement; approbation; authorization; pleasantness; congeniality; niceness agrémentaction d’agréer.
goedkeuren approve; countenance; endorse; sanction; authorize approuvertenir pour acceptable.