Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. klaarleggen:


Dutch

Detailed Translations for klaarleggen from Dutch to English

klaarleggen:

klaarleggen verb (leg klaar, legt klaar, legde klaar, legden klaar, klaargelegd)

  1. klaarleggen (klaarzetten)
    to put ready; to lay out
    • put ready verb (puts ready, put ready, putting ready)
    • lay out verb (lays out, laid out, laying out)

Conjugations for klaarleggen:

o.t.t.
  1. leg klaar
  2. legt klaar
  3. legt klaar
  4. leggen klaar
  5. leggen klaar
  6. leggen klaar
o.v.t.
  1. legde klaar
  2. legde klaar
  3. legde klaar
  4. legden klaar
  5. legden klaar
  6. legden klaar
v.t.t.
  1. heb klaargelegd
  2. hebt klaargelegd
  3. heeft klaargelegd
  4. hebben klaargelegd
  5. hebben klaargelegd
  6. hebben klaargelegd
v.v.t.
  1. had klaargelegd
  2. had klaargelegd
  3. had klaargelegd
  4. hadden klaargelegd
  5. hadden klaargelegd
  6. hadden klaargelegd
o.t.t.t.
  1. zal klaarleggen
  2. zult klaarleggen
  3. zal klaarleggen
  4. zullen klaarleggen
  5. zullen klaarleggen
  6. zullen klaarleggen
o.v.t.t.
  1. zou klaarleggen
  2. zou klaarleggen
  3. zou klaarleggen
  4. zouden klaarleggen
  5. zouden klaarleggen
  6. zouden klaarleggen
en verder
  1. ben klaargelegd
  2. bent klaargelegd
  3. is klaargelegd
  4. zijn klaargelegd
  5. zijn klaargelegd
  6. zijn klaargelegd
diversen
  1. leg klaar!
  2. legt klaar!
  3. klaargelegd
  4. klaarleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klaarleggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lay out klaarleggen; klaarzetten klaar leggen; uitspreiden
put ready klaarleggen; klaarzetten alvast neerzetten; klaar leggen; klaarzetten; uitspreiden