Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. machtig:
  2. machtigen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for machtig from Dutch to English

machtig:


Translation Matrix for machtig:

NounRelated TranslationsOther Translations
filling opvulling; opvulsel; tandvulling; vulling; vulsel; vulstof
VerbRelated TranslationsOther Translations
rich bulken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
rich machtig; moeilijk verteerbaar; slecht verteerbaar; zwaar florerend; overvloedig; rijkelijk; royaal; ruimschoots; scheutig; welgesteld; welvarend
- enorm
ModifierRelated TranslationsOther Translations
filling machtig; moeilijk verteerbaar; slecht verteerbaar; zwaar vullend
heavy machtig; moeilijk verteerbaar; slecht verteerbaar; zwaar beklemmend; heftig; hevig; intens; intensief; knellend; lastig; loden; log; lomp; loodzwaar; met een groot gewicht; moeilijk; niet makkelijk; nijpend; ongemakkelijk; onsierlijk van gedaante; plomp; smartelijk; zwaar

Related Words for "machtig":

  • machtiger, machtigere, machtigst, machtigste, machtige

Synonyms for "machtig":


Antonyms for "machtig":


Related Definitions for "machtig":

  1. heel groot, leuk, fijn, veel1
    • we hadden een machtige reis!1
  2. met heel veel invloed1
    • deze dictator is erg machtig1
  3. wat je maag snel vult1
    • dit vette gebak is erg machtig1

Wiktionary Translations for machtig:

machtig
adjective
  1. meer invloed hebben dan anderen
machtig
adjective
  1. very strong, possessing might
  2. rich, abundant
  3. having or capable of exerting power, potency or influence
adverb
  1. in a powerful manner

Cross Translation:
FromToVia
machtig powerful; mighty; potent; strong; vigorous; forceful; tough; stallwart; puissant puissant — Qui a beaucoup de pouvoir.

machtig form of machtigen:

machtigen verb (machtig, machtigt, machtigde, machtigden, gemachtigd)

  1. machtigen
    to authorize; to authorise

Conjugations for machtigen:

o.t.t.
  1. machtig
  2. machtigt
  3. machtigt
  4. machtigen
  5. machtigen
  6. machtigen
o.v.t.
  1. machtigde
  2. machtigde
  3. machtigde
  4. machtigden
  5. machtigden
  6. machtigden
v.t.t.
  1. heb gemachtigd
  2. hebt gemachtigd
  3. heeft gemachtigd
  4. hebben gemachtigd
  5. hebben gemachtigd
  6. hebben gemachtigd
v.v.t.
  1. had gemachtigd
  2. had gemachtigd
  3. had gemachtigd
  4. hadden gemachtigd
  5. hadden gemachtigd
  6. hadden gemachtigd
o.t.t.t.
  1. zal machtigen
  2. zult machtigen
  3. zal machtigen
  4. zullen machtigen
  5. zullen machtigen
  6. zullen machtigen
o.v.t.t.
  1. zou machtigen
  2. zou machtigen
  3. zou machtigen
  4. zouden machtigen
  5. zouden machtigen
  6. zouden machtigen
en verder
  1. ben gemachtigd
  2. bent gemachtigd
  3. is gemachtigd
  4. zijn gemachtigd
  5. zijn gemachtigd
  6. zijn gemachtigd
diversen
  1. machtig!
  2. machtigt!
  3. gemachtigd
  4. machtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for machtigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
authorise machtigen autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
authorize machtigen autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen

Wiktionary Translations for machtigen:

machtigen
Cross Translation:
FromToVia
machtigen authorize; authorise autorisieren — jemanden berechtigen, bevollmächtigen
machtigen allow; authorize; authorise; empower; entitle; warrant autoriser — (vieilli) revêtir d’une autorité.
machtigen mandate mandaterinscrire sur un mandat, suivant telle ou telle formule, une somme à payer.