Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. verladen:


Dutch

Detailed Translations for verladen from Dutch to English

verladen:

verladen verb (verlaad, verlaadt, verlaadde, verlaadden, verladen)

  1. verladen
    to ship
    • ship verb (ships, shipped, shipping)

Conjugations for verladen:

o.t.t.
  1. verlaad
  2. verlaadt
  3. verlaadt
  4. verladen
  5. verladen
  6. verladen
o.v.t.
  1. verlaadde
  2. verlaadde
  3. verlaadde
  4. verlaadden
  5. verlaadden
  6. verlaadden
v.t.t.
  1. heb verladen
  2. hebt verladen
  3. heeft verladen
  4. hebben verladen
  5. hebben verladen
  6. hebben verladen
v.v.t.
  1. had verladen
  2. had verladen
  3. had verladen
  4. hadden verladen
  5. hadden verladen
  6. hadden verladen
o.t.t.t.
  1. zal verladen
  2. zult verladen
  3. zal verladen
  4. zullen verladen
  5. zullen verladen
  6. zullen verladen
o.v.t.t.
  1. zou verladen
  2. zou verladen
  3. zou verladen
  4. zouden verladen
  5. zouden verladen
  6. zouden verladen
diversen
  1. verlaad!
  2. verlaadt!
  3. verladen
  4. verladend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verladen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ship boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig
VerbRelated TranslationsOther Translations
ship verladen aan boord gaan; aan boord klimmen; aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; inladen; laden; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren; verschepen; versturen; zenden