Dutch

Detailed Translations for verzwakken from Dutch to English

verzwakken:

verzwakken verb (verzwak, verzwakt, verzwakte, verzwakten, verzwakt)

  1. verzwakken (uitputten; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden)
    dilute
    – lessen the strength or flavor of a solution or mixture 1
    to abate
    – become less in amount or intensity 1
    • abate verb (abates, abated, abating)
      • The storm abated1
    to weaken
    – become weaker 1
    • weaken verb (weakens, weakened, weakening)
      • The prisoner's resistance weakened after seven days1
    adulterate; to lessen; to become weak; lose strength
    to enervate
    – weaken mentally or morally 1
    • enervate verb (enervates, enervated, enervating)
    to enfeeble
    – make weak 1
    • enfeeble verb (enfeebles, enfeebled, enfeebling)
  2. verzwakken (aftakelen; wegglijden)
    to weaken; to cease; to come down; be going down hill; to fall away; to be lost

Conjugations for verzwakken:

o.t.t.
  1. verzwak
  2. verzwakt
  3. verzwakt
  4. verzwakken
  5. verzwakken
  6. verzwakken
o.v.t.
  1. verzwakte
  2. verzwakte
  3. verzwakte
  4. verzwakten
  5. verzwakten
  6. verzwakten
v.t.t.
  1. heb verzwakt
  2. hebt verzwakt
  3. heeft verzwakt
  4. hebben verzwakt
  5. hebben verzwakt
  6. hebben verzwakt
v.v.t.
  1. had verzwakt
  2. had verzwakt
  3. had verzwakt
  4. hadden verzwakt
  5. hadden verzwakt
  6. hadden verzwakt
o.t.t.t.
  1. zal verzwakken
  2. zult verzwakken
  3. zal verzwakken
  4. zullen verzwakken
  5. zullen verzwakken
  6. zullen verzwakken
o.v.t.t.
  1. zou verzwakken
  2. zou verzwakken
  3. zou verzwakken
  4. zouden verzwakken
  5. zouden verzwakken
  6. zouden verzwakken
diversen
  1. verzwak!
  2. verzwakt!
  3. verzwakt
  4. verzwakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verzwakken [znw.] noun

  1. verzwakken (afzwakken; verslappen)
    the subside; the weakening

Translation Matrix for verzwakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cease afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
subside afzwakken; verslappen; verzwakken
weakening afzwakken; verslappen; verzwakken achteruitgaan; afnemen; afzwakking; ontkrachting; verminderen in kracht; vermindering; verzwakking
VerbRelated TranslationsOther Translations
abate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
adulterate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren
be going down hill aftakelen; verzwakken; wegglijden afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
be lost aftakelen; verzwakken; wegglijden missen; ontbinden; rotten; verdwaald zijn; vergaan; vermissen; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
become weak aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
cease aftakelen; verzwakken; wegglijden aflaten; ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden
come down aftakelen; verzwakken; wegglijden afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; terechtkomen
dilute aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren
enervate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
enfeeble aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
fall away aftakelen; verzwakken; wegglijden steil afhellen
lessen aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
lose strength aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
subside afglijden; aftakelen; afzakken; in elkaar zakken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; invallen; inzakken; inzinken; luwen; schrompelen; tot bedaren komen; uitrazen; uitwoeden; verflauwen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegsterven; wegzakken; wegzinken; zakken in
weaken aan kracht inboeten; aftakelen; uitputten; verslappen; verzwakken; wegglijden; zwak worden; zwakker worden verflauwen; verslappen; verweken; week worden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
weakening achteruitgaand; afnemend; vervallend; verzwakkend

Wiktionary Translations for verzwakken:

verzwakken
verb
  1. zwakker maken
  2. zwakker worden
verzwakken
noun
  1. act of shaking orweakening or the resulting state; overthrow, ruination
verb
  1. transitive: deprive of some strength or richness
  2. have a diminishing effect on
  3. weaken
  4. to become faded
  5. to make ineffectual or meaningless
  6. to make feeble; to weaken
  7. To weaken
  8. to decrease or become less in strength
  9. make unstable; weaken
  10. to weaken
  11. to make weaker
  12. to become weaker

Cross Translation:
FromToVia
verzwakken weaken slightly schwächelnSchwäche zeigen; nicht die gewohnte Stärke aufweisen
verzwakken enervate; enfeeble affaiblirTraductions à trier suivant le sens.