Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. voorafgaan:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for voorafgaan from Dutch to English

voorafgaan:

voorafgaan verb (ga vooraf, gaat vooraf, ging vooraf, gingen vooraf, voorafgegaan)

  1. voorafgaan (vooropgaan)
    to precede; to go before
    • precede verb (precedes, preceded, preceding)
    • go before verb (goes before, went before, going before)

Conjugations for voorafgaan:

o.t.t.
  1. ga vooraf
  2. gaat vooraf
  3. gaat vooraf
  4. gaan vooraf
  5. gaan vooraf
  6. gaan vooraf
o.v.t.
  1. ging vooraf
  2. ging vooraf
  3. ging vooraf
  4. gingen vooraf
  5. gingen vooraf
  6. gingen vooraf
v.t.t.
  1. ben voorafgegaan
  2. bent voorafgegaan
  3. is voorafgegaan
  4. zijn voorafgegaan
  5. zijn voorafgegaan
  6. zijn voorafgegaan
v.v.t.
  1. was voorafgegaan
  2. was voorafgegaan
  3. was voorafgegaan
  4. waren voorafgegaan
  5. waren voorafgegaan
  6. waren voorafgegaan
o.t.t.t.
  1. zal voorafgaan
  2. zult voorafgaan
  3. zal voorafgaan
  4. zullen voorafgaan
  5. zullen voorafgaan
  6. zullen voorafgaan
o.v.t.t.
  1. zou voorafgaan
  2. zou voorafgaan
  3. zou voorafgaan
  4. zouden voorafgaan
  5. zouden voorafgaan
  6. zouden voorafgaan
diversen
  1. ga vooraf!
  2. gaat vooraf!
  3. voorafgegaan
  4. voorafgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorafgaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
go before voorafgaan; vooropgaan
precede voorafgaan; vooropgaan

Wiktionary Translations for voorafgaan:


Cross Translation:
FromToVia
voorafgaan advance; progress; precede avancerpousser en avant, porter en avant.
voorafgaan anticipate; forestall; precede; head; lead précéderaller devant ; marcher devant.