Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. doorbrengen:
  2. Wiktionary:
    • doorbrengen → dar


Dutch

Detailed Translations for doorbrengen from Dutch to Spanish

doorbrengen:

doorbrengen verb (breng door, brengt door, bracht door, brachten door, doorgebracht)

  1. doorbrengen (besteden; slijten)

Conjugations for doorbrengen:

o.t.t.
  1. breng door
  2. brengt door
  3. brengt door
  4. brengen door
  5. brengen door
  6. brengen door
o.v.t.
  1. bracht door
  2. bracht door
  3. bracht door
  4. brachten door
  5. brachten door
  6. brachten door
v.t.t.
  1. heb doorgebracht
  2. hebt doorgebracht
  3. heeft doorgebracht
  4. hebben doorgebracht
  5. hebben doorgebracht
  6. hebben doorgebracht
v.v.t.
  1. had doorgebracht
  2. had doorgebracht
  3. had doorgebracht
  4. hadden doorgebracht
  5. hadden doorgebracht
  6. hadden doorgebracht
o.t.t.t.
  1. zal doorbrengen
  2. zult doorbrengen
  3. zal doorbrengen
  4. zullen doorbrengen
  5. zullen doorbrengen
  6. zullen doorbrengen
o.v.t.t.
  1. zou doorbrengen
  2. zou doorbrengen
  3. zou doorbrengen
  4. zouden doorbrengen
  5. zouden doorbrengen
  6. zouden doorbrengen
diversen
  1. breng door!
  2. brengt door!
  3. doorgebracht
  4. doorbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorbrengen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
gastar en besteden; doorbrengen; slijten besteden; spenderen; uitgeven
pasar el tiempo besteden; doorbrengen; slijten

Wiktionary Translations for doorbrengen:


Cross Translation:
FromToVia
doorbrengen dar donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.