Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. ponsen:
  2. pons:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ponsen from Dutch to Spanish

ponsen:

ponsen verb (pons, ponst, ponste, ponsten, geponst)

  1. ponsen (stansen; doorponsen)

Conjugations for ponsen:

o.t.t.
  1. pons
  2. ponst
  3. ponst
  4. ponsen
  5. ponsen
  6. ponsen
o.v.t.
  1. ponste
  2. ponste
  3. ponste
  4. ponsten
  5. ponsten
  6. ponsten
v.t.t.
  1. heb geponst
  2. hebt geponst
  3. heeft geponst
  4. hebben geponst
  5. hebben geponst
  6. hebben geponst
v.v.t.
  1. had geponst
  2. had geponst
  3. had geponst
  4. hadden geponst
  5. hadden geponst
  6. hadden geponst
o.t.t.t.
  1. zal ponsen
  2. zult ponsen
  3. zal ponsen
  4. zullen ponsen
  5. zullen ponsen
  6. zullen ponsen
o.v.t.t.
  1. zou ponsen
  2. zou ponsen
  3. zou ponsen
  4. zouden ponsen
  5. zouden ponsen
  6. zouden ponsen
diversen
  1. pons!
  2. ponst!
  3. geponst
  4. ponsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ponsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
perforar doorponsen; ponsen; stansen doorboren; doordringen; doorsteken; erdoor steken; gaatjes maken in; penetreren; perforeren
remachar doorponsen; ponsen; stansen heien; klampen; kletteren; rammelen
taladrar doorponsen; ponsen; stansen doorprikken; openprikken; opensteken; pinnen; spelden; uitboren

Related Words for "ponsen":


Wiktionary Translations for ponsen:

ponsen
verb
  1. gaten in iets (vaak papier of metaal) maken door middel van een pons

Cross Translation:
FromToVia
ponsen agujerear; horadar; perforar percer — Traverser en faisant un trou, une ouverture. (Sens général).

pons:

pons [de ~ (m)] noun

  1. de pons
    el punzón

Translation Matrix for pons:

NounRelated TranslationsOther Translations
punzón pons drevel; els; elsbes; etsnaald; graveernaald; graveerpen; graveerstift; klem; pen; pin; priem

Related Words for "pons":