Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. reflecteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for reflecteren from Dutch to Spanish

reflecteren:

reflecteren verb (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)

  1. reflecteren (weerspiegelen; terugkaatsen)
  2. reflecteren (terugkaatsen; stuiten; weerkaatsen; echoën; terugstoten)
  3. reflecteren

Conjugations for reflecteren:

o.t.t.
  1. reflecteer
  2. reflecteert
  3. reflecteert
  4. reflecteren
  5. reflecteren
  6. reflecteren
o.v.t.
  1. reflecteerde
  2. reflecteerde
  3. reflecteerde
  4. reflecteerden
  5. reflecteerden
  6. reflecteerden
v.t.t.
  1. ben gereflecteerd
  2. bent gereflecteerd
  3. is gereflecteerd
  4. zijn gereflecteerd
  5. zijn gereflecteerd
  6. zijn gereflecteerd
v.v.t.
  1. was gereflecteerd
  2. was gereflecteerd
  3. was gereflecteerd
  4. waren gereflecteerd
  5. waren gereflecteerd
  6. waren gereflecteerd
o.t.t.t.
  1. zal reflecteren
  2. zult reflecteren
  3. zal reflecteren
  4. zullen reflecteren
  5. zullen reflecteren
  6. zullen reflecteren
o.v.t.t.
  1. zou reflecteren
  2. zou reflecteren
  3. zou reflecteren
  4. zouden reflecteren
  5. zouden reflecteren
  6. zouden reflecteren
diversen
  1. reflecteer!
  2. reflecteert!
  3. gereflecteerd
  4. reflecterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for reflecteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
reflejar weerschijnen; weerspiegelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
reflectar reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
reflejar echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen; weerspiegelen afspiegelen; afwegen; belichten; beschouwen; beschrijven; echoën; galmen; met licht beschijnen; overdenken; overwegen; overzetten; resoneren; schallen; translateren; vertalen; vertolken; weergalmen; weergeven; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerschijnen
reflejarse reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen afspiegelen; afzien van rechtsvervolging; seponeren
repercutir echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen de trom roeren; echoën; galmen; herhalen; nabouwen; naklinken; napraten; nawerken; nawerken van geneesmiddelen; nazeggen; resoneren; roffelen; schallen; terugwerken; terugwerkende kracht hebben; trommelen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen

Wiktionary Translations for reflecteren:

reflecteren
verb
  1. een beeld weerkaatsen

Cross Translation:
FromToVia
reflecteren reflejar refléterrenvoyer l’image, la lumière ou la couleur.
reflecteren aplazar; despedir; destituir; devolver; reflejar renvoyerenvoyer de nouveau.
reflecteren reflejar; reflexionar; meditar réfléchir — À trier