Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verbijten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verbijten from Dutch to Spanish

verbijten:

verbijten verb (verbijt, verbeet, verbeten, verbeten)

  1. verbijten (verkroppen)

Conjugations for verbijten:

o.t.t.
  1. verbijt
  2. verbijt
  3. verbijt
  4. verbijten
  5. verbijten
  6. verbijten
o.v.t.
  1. verbeet
  2. verbeet
  3. verbeet
  4. verbeten
  5. verbeten
  6. verbeten
v.t.t.
  1. heb verbeten
  2. hebt verbeten
  3. heeft verbeten
  4. hebben verbeten
  5. hebben verbeten
  6. hebben verbeten
v.v.t.
  1. had verbeten
  2. had verbeten
  3. had verbeten
  4. hadden verbeten
  5. hadden verbeten
  6. hadden verbeten
o.t.t.t.
  1. zal verbijten
  2. zult verbijten
  3. zal verbijten
  4. zullen verbijten
  5. zullen verbijten
  6. zullen verbijten
o.v.t.t.
  1. zou verbijten
  2. zou verbijten
  3. zou verbijten
  4. zouden verbijten
  5. zouden verbijten
  6. zouden verbijten
diversen
  1. verbijt!
  2. verbijt!
  3. verbeten
  4. verbijtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verbijten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
digerir verbijten; verkroppen doorleven; doorstaan; eroderen; opeten; opvreten; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; verteren; verwerken; vreten; wegvreten

Wiktionary Translations for verbijten:

verbijten
verb
  1. zijn gevoelens van ergernis of pijn onder controle houden