Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verpanden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verpanden from Dutch to Spanish

verpanden:

verpanden verb (verpand, verpandt, verpandde, verpandden, verpand)

  1. verpanden (belenen; verpatsen)

Conjugations for verpanden:

o.t.t.
  1. verpand
  2. verpandt
  3. verpandt
  4. verpanden
  5. verpanden
  6. verpanden
o.v.t.
  1. verpandde
  2. verpandde
  3. verpandde
  4. verpandden
  5. verpandden
  6. verpandden
v.t.t.
  1. heb verpand
  2. hebt verpand
  3. heeft verpand
  4. hebben verpand
  5. hebben verpand
  6. hebben verpand
v.v.t.
  1. had verpand
  2. had verpand
  3. had verpand
  4. hadden verpand
  5. hadden verpand
  6. hadden verpand
o.t.t.t.
  1. zal verpanden
  2. zult verpanden
  3. zal verpanden
  4. zullen verpanden
  5. zullen verpanden
  6. zullen verpanden
o.v.t.t.
  1. zou verpanden
  2. zou verpanden
  3. zou verpanden
  4. zouden verpanden
  5. zouden verpanden
  6. zouden verpanden
diversen
  1. verpand!
  2. verpandt!
  3. verpand
  4. verpandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verpanden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
empeñar belenen; verpanden; verpatsen panden
pignorar belenen; verpanden; verpatsen panden

Wiktionary Translations for verpanden:


Cross Translation:
FromToVia
verpanden empeñarse hock — leave with a pawnbroker as security
verpanden hipotecar mortgage — to borrow against a property
verpanden empeñar pawn — give as security for loan