Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bestrijken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bestrijken from Dutch to Spanish

bestrijken:

bestrijken verb (bestrijk, bestrijkt, bestreek, bestreken, bestreken)

  1. bestrijken (tijd in beslag nemen)

Conjugations for bestrijken:

o.t.t.
  1. bestrijk
  2. bestrijkt
  3. bestrijkt
  4. bestrijken
  5. bestrijken
  6. bestrijken
o.v.t.
  1. bestreek
  2. bestreek
  3. bestreek
  4. bestreken
  5. bestreken
  6. bestreken
v.t.t.
  1. heb bestreken
  2. hebt bestreken
  3. heeft bestreken
  4. hebben bestreken
  5. hebben bestreken
  6. hebben bestreken
v.v.t.
  1. had bestreken
  2. had bestreken
  3. had bestreken
  4. hadden bestreken
  5. hadden bestreken
  6. hadden bestreken
o.t.t.t.
  1. zal bestrijken
  2. zult bestrijken
  3. zal bestrijken
  4. zullen bestrijken
  5. zullen bestrijken
  6. zullen bestrijken
o.v.t.t.
  1. zou bestrijken
  2. zou bestrijken
  3. zou bestrijken
  4. zouden bestrijken
  5. zouden bestrijken
  6. zouden bestrijken
diversen
  1. bestrijk!
  2. bestrijkt!
  3. bestreken
  4. bestrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bestrijken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
tomar tiempo bestrijken; tijd in beslag nemen

Wiktionary Translations for bestrijken:


Cross Translation:
FromToVia
bestrijken esparcir spread — to smear, distribute in a thin layer

Related Translations for bestrijken