Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. deurwachter:


Dutch

Detailed Translations for deurwachter from Dutch to Spanish

deurwachter:

deurwachter [znw.] noun

  1. deurwachter (portier; bewaker; suppoost; wacht)
    el portero; la guarda; el guardia; el vigilante; el conserje; el guardián

Translation Matrix for deurwachter:

NounRelated TranslationsOther Translations
conserje bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht amanuensis; bewaarder; bewaker; butler; cipier; conciërge; conservator; gevangenbewaarder; herenknecht; hospes; huisbaas; huisbewaarder; huisheer; huisknecht; huismeester; huurbaas; kamerbediende; kamerdienaar; kamerverhuurder; portier; schoolbewaarder; suppoost; wacht
guarda bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht bewaker; cipier; dekblad; die wakker is; gevangenbewaarder; op wacht staan; poortwachter; portier; schildwacht; schutblad; suppoost; waak; wacht; wachter; wake; wakker
guardia bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht agent; bewaker; cipier; diender; garde; gerechtsdienaar; gevangenbewaarder; inspecteurs; konstabel; op wacht staan; opzichters; opzieners; ordebewaarder; persoon die op wacht staat; politieagent; portier; schildwacht; suppoost; surveillanten; toezichthouders; waak; wacht; wachten; wachter; wake
guardián bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht bewaker; cipier; gevangenbewaarder; gevangenisbewaarder; op wacht staan; portier; slotbewaarder; suppoost; waak; wacht; wake; watchdog; watchdog-driver; watchdog-timer
portero bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht bewaker; cipier; conciërge; doelman; doelverdediger; gevangenbewaarder; huisbewaarder; huismeester; keeper; poortwachter; portier; schoolbewaarder; suppoost; wacht
vigilante bewaker; deurwachter; portier; suppoost; wacht bewaker; buurtwacht; cipier; gevangenbewaarder; inspiciënt; poortwachter; portier; schildwacht; suppoost; wacht; wachter; waker; wakker persoon; zaalwachter
ModifierRelated TranslationsOther Translations
vigilante alert; bedachtzaam; behoedzaam; bezonnen; hoede; omzichtig; paraat; voorzichtig; waaks; waakzaam; wakend