Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. doorloop:
  2. doorlopen:


Dutch

Detailed Translations for doorloop from Dutch to Spanish

doorloop:

doorloop [de ~ (m)] noun

  1. de doorloop (gangpad; passage; gang; doorgang)
    el paso; la marcha; la conducta; el pasaje; el pasillo; la galería; el pasadizo

Translation Matrix for doorloop:

NounRelated TranslationsOther Translations
conducta doorgang; doorloop; gang; gangpad; passage beweging; gebaar; gedrag; gedragswijze; handelwijze; lichaamsbeweging; manier; optreden
galería doorgang; doorloop; gang; gangpad; passage arcade; corridor; firmament; gaanderij; galerie; galerij; gang; hemel; hemelgewelf; hemelkoepel; kanteel; mijngang; torenomgang; trans; uitspansel; veranda; zuilengang; zwerk
marcha doorgang; doorloop; gang; gangpad; passage actie; beloop; beweging; ceremonie; doping; gang; gebaar; gehaastheid; gezwindheid; haast; haastigheid; heengaan; ijl; lichaamsbeweging; omhaal; opmars; optocht; overijling; pep; pepmiddel; plechtigheid; plichtpleging; processie; protestbijeenkomst; publieke betoging; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; ronde; schielijkheid; snelheid; spoed; staatsie; stoet; tempo; tournee; vaart; vertrekken; vliegreis; vliegtocht; vlotheid; vlucht; vlugheid; voortgang; wandelsport
pasadizo doorgang; doorloop; gang; gangpad; passage beweging; gebaar; lichaamsbeweging
pasaje doorgang; doorloop; gang; gangpad; passage corridor; expeditie; gang; mars; overtocht; overvaart; pasje; passus; reis; rit; tocht; toer; trektocht; zeereis
pasillo doorgang; doorloop; gang; gangpad; passage corridor; doorgang; gang; gangboord; passage; wandelgang
paso doorgang; doorloop; gang; gangpad; passage afstand; baan; baanvak; bergpas; buitenweg; deur; doorreis; doortocht; doorvaart; draf; dreef; etappe; gang van een paard; geul; landweg; paadje; pad; pas; pasje; portiek; ronde; route; schrede; stap; tekenbreedte; toelating; tournee; traject; tred; trekpad; vaargeul; voetstap; weg

Related Words for "doorloop":


doorloop form of doorlopen:

doorlopen verb (loop door, loopt door, liep door, liepen door, doorgelopen)

  1. doorlopen (verdergaan; voortgaan; verder lopen; avanceren)

Conjugations for doorlopen:

o.t.t.
  1. loop door
  2. loopt door
  3. loopt door
  4. lopen door
  5. lopen door
  6. lopen door
o.v.t.
  1. liep door
  2. liep door
  3. liep door
  4. liepen door
  5. liepen door
  6. liepen door
v.t.t.
  1. ben doorgelopen
  2. bent doorgelopen
  3. is doorgelopen
  4. zijn doorgelopen
  5. zijn doorgelopen
  6. zijn doorgelopen
v.v.t.
  1. was doorgelopen
  2. was doorgelopen
  3. was doorgelopen
  4. waren doorgelopen
  5. waren doorgelopen
  6. waren doorgelopen
o.t.t.t.
  1. zal doorlopen
  2. zult doorlopen
  3. zal doorlopen
  4. zullen doorlopen
  5. zullen doorlopen
  6. zullen doorlopen
o.v.t.t.
  1. zou doorlopen
  2. zou doorlopen
  3. zou doorlopen
  4. zouden doorlopen
  5. zouden doorlopen
  6. zouden doorlopen
diversen
  1. loop door!
  2. loopt door!
  3. doorgelopen
  4. doorlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorlopen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acelerar el paso avanceren; doorlopen; verder lopen; verdergaan; voortgaan

Related Words for "doorlopen":


Related Definitions for "doorlopen":

  1. een kleur die in andere kleur overvloeit1
    • de kleuren van deze trui zijn doorgelopen1
  2. niet stil blijven staan maar te voet verder gaan1
    • hij wilde niet blijven staan, hij liep door1
  3. van begin tot eind gaan1
    • hij heeft de hele opleiding doorlopen1