Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. eten geven:


Dutch

Detailed Translations for eten geven from Dutch to Spanish

eten geven:

eten geven verb (geef eten, geeft eten, gaf eten, gaven eten, eten gegeven)

  1. eten geven (te eten geven; voeden; voeren; voederen; spijzigen)

Conjugations for eten geven:

o.t.t.
  1. geef eten
  2. geeft eten
  3. geeft eten
  4. geven eten
  5. geven eten
  6. geven eten
o.v.t.
  1. gaf eten
  2. gaf eten
  3. gaf eten
  4. gaven eten
  5. gaven eten
  6. gaven eten
v.t.t.
  1. heb eten gegeven
  2. hebt eten gegeven
  3. heeft eten gegeven
  4. hebben eten gegeven
  5. hebben eten gegeven
  6. hebben eten gegeven
v.v.t.
  1. had eten gegeven
  2. had eten gegeven
  3. had eten gegeven
  4. hadden eten gegeven
  5. hadden eten gegeven
  6. hadden eten gegeven
o.t.t.t.
  1. zal eten geven
  2. zult eten geven
  3. zal eten geven
  4. zullen eten geven
  5. zullen eten geven
  6. zullen eten geven
o.v.t.t.
  1. zou eten geven
  2. zou eten geven
  3. zou eten geven
  4. zouden eten geven
  5. zouden eten geven
  6. zouden eten geven
diversen
  1. geef eten!
  2. geeft eten!
  3. eten gegeven
  4. eten gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for eten geven:

NounRelated TranslationsOther Translations
dar de comer a voedering; voering
VerbRelated TranslationsOther Translations
dar de comer a eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren opeten; opvreten; spijzen; vreten
nutrir eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren borstvoeding geven; de borst geven; zogen

Related Translations for eten geven