Dutch

Detailed Translations for kaart from Dutch to Spanish

kaart:

kaart [de ~] noun

  1. de kaart (speelkaart)
    la carta; el naipe
  2. de kaart (landkaart)
    – rechthoekig stuk papier waarop een stuk van landen of werelddelen staan 1
    el mapa territorial; el mapa
  3. de kaart (toegangsbewijs; ticket; plaatsbewijs; entreebiljet; kaartje)
    – rechthoekig stukje papier of karton als bewijs van toegang 1
    el billete; el ticket; el billete de entrada; la tarjeta de identidad; el carnet; el carnet de identidad; la legitimación; el documento de identidad
  4. de kaart
    la tarjeta

Translation Matrix for kaart:

NounRelated TranslationsOther Translations
billete entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs bankbiljet; briefje; papiergeld; pasje
billete de entrada entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs pasje
carnet entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs pasje
carnet de identidad entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs identiteitsbewijs; identiteitskaart; legitimatie; legitimatiebewijs; legitimatiekaart; legitimatiepapieren; pasje; persoonsbewijs
carta kaart; speelkaart brief; bul; carte; handvest; keuze-item; menu; menukaart; spijskaart; statuut; universiteitsdiploma
documento de identidad entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs identiteitsbewijs; identiteitskaart; legitimatie; legitimatiebewijs; legitimatiekaart; legitimatiepapieren; pasje; persoonsbewijs
legitimación entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs identiteitsbewijs; identiteitskaart; legitimatie; legitimatiebewijs; legitimatiekaart; legitimatiepapieren; legitimiteit; pasje; persoonsbewijs; wettigheid
mapa kaart; landkaart grondplan; plattegrond; stadskaart; toewijzing
mapa territorial kaart; landkaart
naipe kaart; speelkaart
tarjeta kaart briefkaart; pasje; wenskaart
tarjeta de identidad entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs identiteitsbewijs; identiteitskaart; legitimatie; legitimatiebewijs; legitimatiekaart; legitimatiepapieren; pasje; persoonsbewijs
ticket entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs pasje

Related Words for "kaart":


Related Definitions for "kaart":

  1. rechthoekig stuk karton met afbeelding1
    • we sturen hem een kaart uit Marokko1
  2. rechthoekig stuk papier waarop een stuk van landen of werelddelen staan1
    • kun je op de kaart van Nederland Amsterdam aanwijzen?1
  3. rechthoekig stukje papier of karton als bewijs van toegang1
    • ik heb kaartjes voor de bioscoop1

Wiktionary Translations for kaart:

kaart
noun
  1. en te delen vertalingen

Cross Translation:
FromToVia
kaart tarjeta; carta card — flat, normally rectangular piece of stiff paper, plastic etc.
kaart mapa map — visual representation of an area
kaart lista; menú; minuta; plano; carta carte — vieux|fr carton léger mais résistant.
kaart ficha; enchufe fiche — Action de ficher, d’enfoncer ; quantité dont on enfonce dans le sol un pieu de fondation.
kaart plano; plan; mapa plan — À classer

Related Translations for kaart