Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. majoreren:


Dutch

Detailed Translations for majoreren from Dutch to Spanish

majoreren:

majoreren verb (majoreer, majoreert, majoreerde, majoreerden, gemajoreerd)

  1. majoreren

Conjugations for majoreren:

o.t.t.
  1. majoreer
  2. majoreert
  3. majoreert
  4. majoreren
  5. majoreren
  6. majoreren
o.v.t.
  1. majoreerde
  2. majoreerde
  3. majoreerde
  4. majoreerden
  5. majoreerden
  6. majoreerden
v.t.t.
  1. heb gemajoreerd
  2. hebt gemajoreerd
  3. heeft gemajoreerd
  4. hebben gemajoreerd
  5. hebben gemajoreerd
  6. hebben gemajoreerd
v.v.t.
  1. had gemajoreerd
  2. had gemajoreerd
  3. had gemajoreerd
  4. hadden gemajoreerd
  5. hadden gemajoreerd
  6. hadden gemajoreerd
o.t.t.t.
  1. zal majoreren
  2. zult majoreren
  3. zal majoreren
  4. zullen majoreren
  5. zullen majoreren
  6. zullen majoreren
o.v.t.t.
  1. zou majoreren
  2. zou majoreren
  3. zou majoreren
  4. zouden majoreren
  5. zouden majoreren
  6. zouden majoreren
diversen
  1. majoreer!
  2. majoreert!
  3. gemajoreerd
  4. majorerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for majoreren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
comandar majoreren
mandar majoreren aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
mandonear majoreren