Dutch

Detailed Translations for prik from Dutch to Spanish

prik:

prik [de ~ (m)] noun

  1. de prik (injectie; inspuiting; spuitje)
    la inyección; la picadura; el pinchazo; la punzada; la inoculación

Translation Matrix for prik:

NounRelated TranslationsOther Translations
inoculación injectie; inspuiting; prik; spuitje
inyección injectie; inspuiting; prik; spuitje injectiespuit; injectiespuitje; spuit
picadura injectie; inspuiting; prik; spuitje knauw; lid; lul; penis; piemel; pik; roede
pinchazo injectie; inspuiting; prik; spuitje bandenpech; lekke band; speldenprik
punzada injectie; inspuiting; prik; spuitje scheuten; schoten; spruiten; stekken

Related Words for "prik":


Wiktionary Translations for prik:


Cross Translation:
FromToVia
prik pinchazo jab — medical injection
prik lamprea lamprey — a fish
prik punzada; piquete prick — feeling of being pierced or punctured
prik gaseosa; bebida; soda; refresco; casera; chesco; cola; fresco soda — sweet, carbonated drink
prik gaseosa; bebida de fantasia soft drink — sweet, non-alcoholic carbonated beverage
prik gaseosa; bebida; soda; refresco; agua; casera; chesco; cola; fresco soda — Boisson gazeuse

prik form of prikken:

prikken verb (prik, prikt, prikte, prikten, geprikt)

  1. prikken (steken geven; steken)
    picar

Conjugations for prikken:

o.t.t.
  1. prik
  2. prikt
  3. prikt
  4. prikken
  5. prikken
  6. prikken
o.v.t.
  1. prikte
  2. prikte
  3. prikte
  4. prikten
  5. prikten
  6. prikten
v.t.t.
  1. heb geprikt
  2. hebt geprikt
  3. heeft geprikt
  4. hebben geprikt
  5. hebben geprikt
  6. hebben geprikt
v.v.t.
  1. had geprikt
  2. had geprikt
  3. had geprikt
  4. hadden geprikt
  5. hadden geprikt
  6. hadden geprikt
o.t.t.t.
  1. zal prikken
  2. zult prikken
  3. zal prikken
  4. zullen prikken
  5. zullen prikken
  6. zullen prikken
o.v.t.t.
  1. zou prikken
  2. zou prikken
  3. zou prikken
  4. zouden prikken
  5. zouden prikken
  6. zouden prikken
diversen
  1. prik!
  2. prikt!
  3. geprikt
  4. prikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for prikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
picar happen in; toehappen
VerbRelated TranslationsOther Translations
picar prikken; steken; steken geven aanbijten; aanleiding geven tot; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; ophitsen; provoceren; snijden; uitdagen; uitlokken; vellen; wegbikken

Related Words for "prikken":


Wiktionary Translations for prikken:


Cross Translation:
FromToVia
prikken picar; pinchar; pespuntear; coser a máquina; punzar piquer — Traductions à trier suivant le sens