Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. samentrekken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for samentrekken from Dutch to Spanish

samentrekken:

samentrekken verb (trek samen, trekt samen, samengetrokken)

  1. samentrekken (contracteren)
  2. samentrekken (verschrompelen; slinken; indrogen; schrompelen)

Conjugations for samentrekken:

o.t.t.
  1. trek samen
  2. trekt samen
  3. trekt samen
  4. trekken samen
  5. trekken samen
  6. trekken samen
v.t.t.
  1. heb samengetrokken
  2. hebt samengetrokken
  3. heeft samengetrokken
  4. hebben samengetrokken
  5. hebben samengetrokken
  6. hebben samengetrokken
v.v.t.
  1. had samengetrokken
  2. had samengetrokken
  3. had samengetrokken
  4. hadden samengetrokken
  5. hadden samengetrokken
  6. hadden samengetrokken
o.t.t.t.
  1. zal samentrekken
  2. zult samentrekken
  3. zal samentrekken
  4. zullen samentrekken
  5. zullen samentrekken
  6. zullen samentrekken
o.v.t.t.
  1. zou samentrekken
  2. zou samentrekken
  3. zou samentrekken
  4. zouden samentrekken
  5. zouden samentrekken
  6. zouden samentrekken
en verder
  1. ben samengetrokken
  2. bent samengetrokken
  3. is samengetrokken
  4. zijn samengetrokken
  5. zijn samengetrokken
  6. zijn samengetrokken
diversen
  1. trek samen!
  2. trekt samen!
  3. samengetrokken
  4. samentrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for samentrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
comprimir contracteren; samentrekken bedenken; beperken; bijsluiten; bijvoegen; comprimeren; fantaseren; indammen; inkapselen; inperken; inpersen; insluiten; limiteren; omvatten; samendrukken; samenpersen; toevoegen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
contraer contracteren; samentrekken contract aangaan; opspannen; samenvouwen; spannen
encogerse indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen ineenduiken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; krimpen; schrompelen; slinken; verkrappen
secarse indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen drogen; harden; opdrogen; stalen; uitharden

Wiktionary Translations for samentrekken:

samentrekken
verb
  1. in elkaar trekken

Cross Translation:
FromToVia
samentrekken tensar flex — to tighten one's muscles
samentrekken entrenar entraînertraîner avec soi, après soi.