Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. toucheren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for toucheren from Dutch to Spanish

toucheren:

toucheren verb (toucheer, toucheert, toucheerde, toucheerden, getoucheerd)

  1. toucheren

Conjugations for toucheren:

o.t.t.
  1. toucheer
  2. toucheert
  3. toucheert
  4. toucheren
  5. toucheren
  6. toucheren
o.v.t.
  1. toucheerde
  2. toucheerde
  3. toucheerde
  4. toucheerden
  5. toucheerden
  6. toucheerden
v.t.t.
  1. heb getoucheerd
  2. hebt getoucheerd
  3. heeft getoucheerd
  4. hebben getoucheerd
  5. hebben getoucheerd
  6. hebben getoucheerd
v.v.t.
  1. had getoucheerd
  2. had getoucheerd
  3. had getoucheerd
  4. hadden getoucheerd
  5. hadden getoucheerd
  6. hadden getoucheerd
o.t.t.t.
  1. zal toucheren
  2. zult toucheren
  3. zal toucheren
  4. zullen toucheren
  5. zullen toucheren
  6. zullen toucheren
o.v.t.t.
  1. zou toucheren
  2. zou toucheren
  3. zou toucheren
  4. zouden toucheren
  5. zouden toucheren
  6. zouden toucheren
en verder
  1. ben getoucheerd
  2. bent getoucheerd
  3. is getoucheerd
  4. zijn getoucheerd
  5. zijn getoucheerd
  6. zijn getoucheerd
diversen
  1. toucheer!
  2. toucheert!
  3. getoucheerd
  4. toucherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toucheren:

NounRelated TranslationsOther Translations
fomentar bevorderen; cultiveren; stimuleren
VerbRelated TranslationsOther Translations
alterar toucheren aanroeren; aanstippen; afwisselen; amenderen; door elkaar halen; even aanraken; herzien; in de war maken; modificeren; omwerken; ontregelen; overhoophalen; veranderen; verstoren; vertoornen; verwisselen; wijzigen
fomentar toucheren aankweken; aanplanten; aanroeren; aanstippen; even aanraken; fokken; genereren; iets aanstoken; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen
interrumpir toucheren aanroeren; aanstippen; afbreken; afmaken; beëindigen; doden; doen ophouden; doodmaken; doodslaan; even aanraken; forceren; in de rede vallen; interrumperen; liquideren; ombrengen; onderbreken; ontbinden; opheffen; stukmaken; van kant maken; verbreken; verbrijzelen; vermoorden; verstoren; vertoornen
perturbar toucheren aanroeren; aanstippen; even aanraken; opschudden; verstoren
trastornar toucheren aanroeren; aanstippen; even aanraken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
alterar onrechtmatig wijzigen

Wiktionary Translations for toucheren:

toucheren
verb
  1. inwendig onderzoeken met de vingers
  2. in ontvangst nemen

Cross Translation:
FromToVia
toucheren recibir recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.
toucheren estar en contacto; conmover touchermettre la main sur quelque chose.