Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afhelpen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afhelpen from Dutch to French

afhelpen:

afhelpen verb (help af, helpt af, hielp af, hielpen af, afgeholpen)

  1. afhelpen (bevrijden van)
    délivrer; débarrasser; délester
    • délivrer verb (délivre, délivres, délivrons, délivrez, )
    • débarrasser verb (débarrasse, débarrasses, débarrassons, débarrassez, )
    • délester verb (déleste, délestes, délestons, délestez, )

Conjugations for afhelpen:

o.t.t.
  1. help af
  2. helpt af
  3. helpt af
  4. helpen af
  5. helpen af
  6. helpen af
o.v.t.
  1. hielp af
  2. hielp af
  3. hielp af
  4. hielpen af
  5. hielpen af
  6. hielpen af
v.t.t.
  1. heb afgeholpen
  2. hebt afgeholpen
  3. heeft afgeholpen
  4. hebben afgeholpen
  5. hebben afgeholpen
  6. hebben afgeholpen
v.v.t.
  1. had afgeholpen
  2. had afgeholpen
  3. had afgeholpen
  4. hadden afgeholpen
  5. hadden afgeholpen
  6. hadden afgeholpen
o.t.t.t.
  1. zal afhelpen
  2. zult afhelpen
  3. zal afhelpen
  4. zullen afhelpen
  5. zullen afhelpen
  6. zullen afhelpen
o.v.t.t.
  1. zou afhelpen
  2. zou afhelpen
  3. zou afhelpen
  4. zouden afhelpen
  5. zouden afhelpen
  6. zouden afhelpen
diversen
  1. help af!
  2. helpt af!
  3. afgeholpen
  4. afhelpende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afhelpen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
débarrasser afhelpen; bevrijden van afdekken; afruimen; bergen; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leegmaken; opdrinken; opruimen; ruimen; uitdrinken; uitgieten; uitschenken
délester afhelpen; bevrijden van
délivrer afhelpen; bevrijden van aanleveren; afleveren; bevrijden; bevrijden van belegeraars; bezorgen; brengen; in vrijheid stellen; leveren; loslaten; losmaken; ontzetten; overhandigen; toeleveren; van de boeien ontdoen; verlossen; vrijlaten