Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. pin:
  2. pinnen:
  3. Wiktionary:
French to Dutch:   more detail...
  1. pin:
  2. PIN:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pin from Dutch to French

pin:

pin [de ~] noun

  1. de pin (pen; klem)
    la cheville; la clavette; le tenon
  2. de pin (speld)
    l'épingle; l'épinglette
  3. de pin (tentharing; haring)
    la penne; le tenon; le piquet

Translation Matrix for pin:

NounRelated TranslationsOther Translations
cheville klem; pen; pin borgmoer; enkel; enkelgewricht; handvat in de vorm van stok; klinknagel; nagel; spie; spijker; steel; stop; voetgewricht; zekering
clavette klem; pen; pin borgmoer; spie
penne haring; pin; tentharing pen; vulpen
piquet haring; pin; tentharing baak; baken; haring; tenthaak
tenon haring; klem; pen; pin; tentharing keg; keil; wig
épingle pin; speld
épinglette pin; speld

Related Words for "pin":


Wiktionary Translations for pin:

pin
noun
  1. een dun metalen staafje waarmee iets bevestigd kan worden
pin
noun
  1. constr|fr extrémité par laquelle une pièce de charpente, de menuiserie ou de métal est assemblée avec une autre.

Cross Translation:
FromToVia
pin épingle pin — small device; small needle with no eye

pinnen:

pinnen verb (pin, pint, pinde, pinden, gepind)

  1. pinnen (spelden)
    épingler
    • épingler verb (épingle, épingles, épinglons, épinglez, )

Conjugations for pinnen:

o.t.t.
  1. pin
  2. pint
  3. pint
  4. pinnen
  5. pinnen
  6. pinnen
o.v.t.
  1. pinde
  2. pinde
  3. pinde
  4. pinden
  5. pinden
  6. pinden
v.t.t.
  1. heb gepind
  2. hebt gepind
  3. heeft gepind
  4. hebben gepind
  5. hebben gepind
  6. hebben gepind
v.v.t.
  1. had gepind
  2. had gepind
  3. had gepind
  4. hadden gepind
  5. hadden gepind
  6. hadden gepind
o.t.t.t.
  1. zal pinnen
  2. zult pinnen
  3. zal pinnen
  4. zullen pinnen
  5. zullen pinnen
  6. zullen pinnen
o.v.t.t.
  1. zou pinnen
  2. zou pinnen
  3. zou pinnen
  4. zouden pinnen
  5. zouden pinnen
  6. zouden pinnen
diversen
  1. pin!
  2. pint!
  3. gepind
  4. pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pinnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
épingler pinnen; spelden aanspelden; afspelden; dichtspelden; opprikken; opspelden; vastmaken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden

Related Words for "pinnen":


Wiktionary Translations for pinnen:

pinnen
verb
  1. het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
  2. het elektronisch betalen met een pinpas

Cross Translation:
FromToVia
pinnen retirer withdraw — extract (money from an account)

Related Translations for pin



French

Detailed Translations for pin from French to Dutch

pin:

pin [le ~] noun

  1. le pin
    de pijnboom
  2. le pin (arbre de Noël; sapin de Noël)
    de dennenboom; de den
  3. le pin (bois de pin)
    pijnboomhout; de grenen; het grenenhout
  4. le pin (bois de pin)
    het grenenhout

Translation Matrix for pin:

NounRelated TranslationsOther Translations
den arbre de Noël; pin; sapin de Noël
dennenboom arbre de Noël; pin; sapin de Noël sapin
grenen bois de pin; pin
grenenhout bois de pin; pin
pijnboom pin
pijnboomhout bois de pin; pin

Synonyms for "pin":


Wiktionary Translations for pin:


Cross Translation:
FromToVia
pin pijn KieferBotanik: Nadelbaum der Gattung Pinus (zum Beispiel Pinus sylvestris, Kiefer oder Föhre)
pin pijnboom; den pine — tree of the genus Pinus

PIN:

PIN

  1. PIN (code confidentiel)
    de pincode

Translation Matrix for PIN:

NounRelated TranslationsOther Translations
pincode PIN; code confidentiel

Related Translations for pin