Dutch

Detailed Translations for samentrekken from Dutch to French

samentrekken:

samentrekken verb (trek samen, trekt samen, samengetrokken)

  1. samentrekken (contracteren)
    contracter; crisper; resserrer; se contracter; froncer
    • contracter verb (contracte, contractes, contractons, contractez, )
    • crisper verb
    • resserrer verb (resserre, resserres, resserrons, resserrez, )
    • froncer verb (fronce, fronces, fronçons, froncez, )
  2. samentrekken (verschrompelen; slinken; indrogen; schrompelen)

Conjugations for samentrekken:

o.t.t.
  1. trek samen
  2. trekt samen
  3. trekt samen
  4. trekken samen
  5. trekken samen
  6. trekken samen
v.t.t.
  1. heb samengetrokken
  2. hebt samengetrokken
  3. heeft samengetrokken
  4. hebben samengetrokken
  5. hebben samengetrokken
  6. hebben samengetrokken
v.v.t.
  1. had samengetrokken
  2. had samengetrokken
  3. had samengetrokken
  4. hadden samengetrokken
  5. hadden samengetrokken
  6. hadden samengetrokken
o.t.t.t.
  1. zal samentrekken
  2. zult samentrekken
  3. zal samentrekken
  4. zullen samentrekken
  5. zullen samentrekken
  6. zullen samentrekken
o.v.t.t.
  1. zou samentrekken
  2. zou samentrekken
  3. zou samentrekken
  4. zouden samentrekken
  5. zouden samentrekken
  6. zouden samentrekken
en verder
  1. ben samengetrokken
  2. bent samengetrokken
  3. is samengetrokken
  4. zijn samengetrokken
  5. zijn samengetrokken
  6. zijn samengetrokken
diversen
  1. trek samen!
  2. trekt samen!
  3. samengetrokken
  4. samentrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for samentrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
contracter contracteren; samentrekken contracteren; vastleggen
crisper contracteren; samentrekken
froncer contracteren; samentrekken fronsen
resserrer contracteren; samentrekken dichtschroeven; insnoeren; knijpbeweging; schroeven; vastschroeven
se contracter contracteren; samentrekken afnemen; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; krimpen; minder worden; schrompelen; slinken; verkleinen; verminderen
se rabrougir indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen
se racornir indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen
se ratatiner indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen
se recroqueviller indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen
se rétrécir en séchant indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen

Wiktionary Translations for samentrekken:

samentrekken
verb
  1. in elkaar trekken
samentrekken
Cross Translation:
FromToVia
samentrekken bander flex — to tighten one's muscles