Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. verwateren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verwateren from Dutch to French

verwateren:

verwateren verb (verwater, verwatert, verwaterde, verwaterden, verwaterd)

  1. verwateren (aanlengen; verdunnen; versnijden)
    allonger; diluer; couper
    • allonger verb (allonge, allonges, allongeons, allongez, )
    • diluer verb (dilue, dilues, diluons, diluez, )
    • couper verb (coupe, coupes, coupons, coupez, )

Conjugations for verwateren:

o.t.t.
  1. verwater
  2. verwatert
  3. verwatert
  4. verwateren
  5. verwateren
  6. verwateren
o.v.t.
  1. verwaterde
  2. verwaterde
  3. verwaterde
  4. verwaterden
  5. verwaterden
  6. verwaterden
v.t.t.
  1. ben verwaterd
  2. bent verwaterd
  3. is verwaterd
  4. zijn verwaterd
  5. zijn verwaterd
  6. zijn verwaterd
v.v.t.
  1. was verwaterd
  2. was verwaterd
  3. was verwaterd
  4. waren verwaterd
  5. waren verwaterd
  6. waren verwaterd
o.t.t.t.
  1. zal verwateren
  2. zult verwateren
  3. zal verwateren
  4. zullen verwateren
  5. zullen verwateren
  6. zullen verwateren
o.v.t.t.
  1. zou verwateren
  2. zou verwateren
  3. zou verwateren
  4. zouden verwateren
  5. zouden verwateren
  6. zouden verwateren
diversen
  1. verwater!
  2. verwatert!
  3. verwaterd
  4. verwaterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verwateren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
allonger aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren lengen; rekken; uitrekken; uitstrekken; verlengen
couper aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afsluiten; afsnijden; aftroeven; afzetten; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; scheiden; slopen; snijden; snijwerk maken; snoeien; splitsen; stoppen; toesnijden; trimmen; troeven; uit elkaar halen; uitdoen; uitdunnen; uiteenhalen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
diluer aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren